ECLI:NL:TACAKN:2014:12 Accountantskamer Zwolle 13/1725 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2014:12
Datum uitspraak: 27-01-2014
Datum publicatie: 27-01-2014
Zaaknummer(s): 13/1725 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen:
  • Klacht gegrond met berisping
  • Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie:   Na wisseling in aandeelhouder/bestuurder van onderneming zet betrokkene zijn werkzaamheden voort, zowel voor die onderneming als voor de voormalige aandeelhouder/bestuurder terwijl de nieuwe en de voormalige aandeelhouder nog dienen af te rekenen op basis van de door betrokkene samen te stellen overdrachtsbalans. Betrokkene heeft echter nagelaten in dat verband toepassing te geven aan het conceptueel raamwerk, in het bijzonder vanwege de evidente bedreigingen voor zijn geheimhoudingsplicht en zijn objectiviteit. Betrokkene heeft voorts onduidelijkheid laten bestaan over wie zijn opdrachtgever was, over de opdrachtvoorwaarden en de verdeling van de werkzaamheden, daarmee randnummer van NVCOS 4410 schendend. Betrokkene heeft voorts nagelaten bij de leiding van de entiteit een bevestiging te vragen, daarmee randnummer 17 van NVCOS 4410 schendend. Betrokkene heeft daarnaast nagelaten een onderzoek in te stellen naar de stukken betreffende de onderneming die hij van de voormalig aandeelhouder/bestuurder heeft ontvangen, terwijl in de aard van de informatie gerede aanwijzingen lagen dat niet verrichte prestaties al waren verwerkt in de materiële post ‘nog te factureren omzet’. Een en ander leidt tot de conclusie dat de oordeelsvorming van de betrokkene daadwerkelijk aangetast is geweest, terwijl tevens daarvan het gevolg dat zijn samenstellingsverklaring een deugdelijke grondslag mist. Tot slot wordt geconcludeerd dat betrokkene bij de incasso van zijn facturen disproportioneel heeft gehandeld en vertrouwelijke informatie van de onderneming heeft gebruikt om zichzelf te bevoordelen. Volgt de maatregel van berisping.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 13/1725 Wtra AK van 27 januari 2014 van

1.           X1,

2.             X2,

3.             X3,

4.             X4 en

5.             X5,

gevestigd te [plaats] respectievelijk [plaats],

vertegenwoordigd door A en B,

K L A A G S T E R S ,

raadsman: mr. Th.C.J.A. van Engelen,

t e g e n

Y ,

accountant-administratieconsulent,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E .

1. Het verloop van de procedure

1.1 De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-         het op 30 juli 2013 ingekomen klaagschrift van 29 juli 2013 met bijlagen;

-         het op 3 oktober 2013 ingekomen verweerschrift van betrokkene van 30 september 2013 met bijlagen. 

1.2 De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 9 december 2013 waar zijn verschenen: namens klaagsters de heren A en B, bijgestaan door mr. Th.C.J.A. van Engelen, advocaat te Utrecht, en betrokkene in persoon. Klaagstersworden hierna gezamenlijk ook genoemd X1 c.s.

1.3 Klaagsters en betrokkene hebben op deze zitting hun standpunten doen toelichten (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) en toegelicht alsmede doen antwoorden en geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2. De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Betrokkene is als openbaar accountant-administratieconsulent verbonden aan  Accountantskantoor1 te [plaats].

2.2       Betrokkene verricht sinds 1994 administratieve en samenstellingswerkzaamheden voor BV1 (hierna: BV1) en sinds 2004 voor haar dochter-vennootschap  BV2 (hierna BV2) en de dochtermaatschappen van BV2 (BV3, BV4, BV5, BV6 en BV7). BV2 richt haar onderneming in hoofdzaak op de arbeidsmobiliteit van (gedeeltelijk) arbeidsongeschikten. De directie van BV2 werd gevoerd door de heer C en  D (hierna: C c.s.), die tevens alle aandelen hielden in BV1.

2.3       In 2012 ontstond bij C c.s. het voornemen om minder te gaan werken, waarna zij (de aandelen in) BV2 te koop hebben gezet. C c.s. hebben zich bij de verkoop laten begeleiden door de onderneming ‘Onderneming1’.

2.4       Nadat daartoe op 27 augustus 2012 een ‘letter of intent’ is opgesteld, is op 2 november 2012 een overeenkomst tot stand gekomen tussen BV1 en de voor dat doel door klaagsters opgerichte vennootschap BV8 (hierna: BV8) aangaande de verkoop en koop van alle aandelen in BV2 voor een prijs van € 850.000,-. Klaagster sub 1. is 60% van de aandelen in BV8 gaan houden, terwijl BV1 bij BV2 betrokken bleef via 40% van de aandelen in BV8. Op 2 november 2012 zijn C c.s. teruggetreden als statutaire bestuurders van BV2 en is klaagster sub 1. tot statutair bestuurder van BV2 benoemd.

2.5       In de overeenkomst van 2 november 2012 is onder meer opgenomen:

Artikel 6 - Definitieve overdrachtsbalans

1.             De overdracht van de aandelen (…) zal plaatsvinden naar de waarde per 31 oktober 2012, hierna ook te noemen: Overdrachtsdatum. Aldus is de economische overdrachtsdatum 1 november 2012. BV2 zal uiterlijk per 31 december 2012 de geconsolideerde balans per 31 oktober 2012 (doen) opstellen van BV2 en haar Dochtermaatschappijen, volgens de zelfde grondslagen als gehanteerd bij de respectievelijke jaarrekeningen 2011, hierna ook te noemen: de Definitieve overdrachtsbalans.

2.             BV2 zal op verzoek van X1 alle inlichtingen omtrent de Definitieve overdrachtsbalans verstrekken en toestaan dat de Definitieve overdrachtsbalans wordt onderzocht door een door X1 aan te wijzen deskundige.

3.             Indien uit de Definitieve overdrachtsbalans, na verwerking van de uitkomsten van het in opdracht van X1 gehouden onderzoek, een Eigen Vermogen blijkt dat niet gelijk is aan € 225.000,-- (…) zal de koopprijs (…) euro voor euro worden verhoogd met het meerdere dan wel worden verlaagd met het mindere. (…).

4.             De op de Definitieve overdrachtsbalans opgenomen schuld in rekening-courant van  BV2 aan Verkoper zal op Overdrachtsdatum verschuldigd blijven tegen 5% rente per jaar. De correctie op de Koopprijs zoals bedoeld in lid 3 zal door middel van onderlinge schuldverrekening worden bijgeschreven bij dan wel afgetrokken van deze schuld. (…).

Artikel 7 - Voorlopige overdrachtsbalans

1.             Koper heeft zich bij zijn beslissing mede gebaseerd op de Voorlopige overdrachtsbalans van BV2 per 31 augustus 2012, (…). Afwijkingen in het Eigen Vermogen op de Definitieve overdrachtsbalans ten opzicht van het Eigen Vermogen op de Voorlopige overdrachtsbalans zullen worden verrekend zoals bepaald in artikel 6 lid 3.

(…)

2.6       Betrokkene heeft aangaande BV2 en haar dochtervennootschappen ‘geconsolideerde tussentijdse cijfers per 31 oktober 2012’ opgesteld, inhoudende een geconsolideerde balans en een geconsolideerde winst- en verliesrekening. Het groepsvermogen is in deze balans op € 225.000,- gesteld. Bij deze cijfers heeft betrokkene op 23 januari 2013 een samenstellingsverklaring afgegeven. Hij heeft daaraan voorafgaand geen bevestiging van de directie van BV2 gevraagd of gekregen.

2.7       Betrokkene, althans zijn kantoor, heeft aan BV2 in de periode van september 2012 tot en met januari 2013 een bedrag van € 20.579,00 exclusief BTW in rekening gebracht, onder meer betreffende werkzaamheden inzake voormelde geconsolideerde cijfers.

2.8       Na toezending op 6 februari 2013 van voormelde geconsolideerde cijfers heeft (de directie van BV2 aan betrokkene om toelichting gevraagd op diverse posten van de geconsolideerde balans en de geconsolideerde winst- en verliesrekening en toezending gevraagd van meerdere bescheiden, zoals kolommenbalansen, afschrijvingsstaten, openstaande debiteurenlijst en specificaties van posten. Voorts is betrokkene gevraagd zijn facturen te specificeren en toe te lichten waarom de kosten van het samenstellen van de geconsolideerde cijfers per 31 oktober 2012 bij BV2 in rekening worden gebracht.

2.9       Betrokkene heeft daarop - in verschillende mailberichten van begin maart 2013 - zich op het standpunt gesteld dat BV2, gelet op de doorlopende opdrachtbevestigingen, als zijn opdrachtgever heeft te gelden, dat BV2 de facturen dient te voldoen, dat die kosten al zijn verwerkt in resultaten van BV2 en dat die kosten uiteindelijk ten laste van BV1 komen omdat BV2 met een eigen vermogen van € 225.000,- diende te worden geleverd. Betrokkene heeft zich vervolgens op het standpunt gesteld dat pas na betaling van de openstaande facturen verdere informatie zal worden verstrekt. In het mailbericht van 14 maart 2013 aan BV2 heeft betrokkene onder meer geschreven:

“(…)

3. Gelet op het feit dat u niet tot betaling bent overgegaan moet ik vaststellen dat u niet meer in staat bent te betalen. Dit hoor ik inmiddels van meer van uw crediteuren.

4. Door drukke werkzaamheden was het nog niet mogelijk tot een afspraak met te E te komen, doch dat is voor komende week wel gelukt. Ik ga komende week de incasso-procedure opstarten door beslaglegging bij uw opdrachtgevers, zoals Opdrachtgever1, Opdrachtgever2, Opdrachtgever3 etc. en uw bankier (Bank1), dan/wel een verzoek tot faillissement van BV2 cs indienen samen met enkele ander crediteuren die hieraan hun medewerking willen verlenen.

5. U heeft nog tot maandag a.s. om dit voorkomen middels overboeking van de openstaande vordering op onze bankrekening, (…)”

2.10     BV2 heeft in reactie daarop per mailbericht van 20 maart 2012 aan betrokkene onder meer geantwoord dat de kosten van het samenstellen van de geconsolideerde tussentijdse cijfers haars inziens bij C c.s. in rekening moeten worden gebracht en dat zij niet het gevoel heeft dat de uitgevoerde werkzaamheden en de daaraan verbonden kosten in redelijkheid zijn vastgesteld. Voorts is in dat mailbericht vermeld:

“Het enkele feit dat door u (zonder afstemming met ondergetekende) een reservering in de balans per 31 oktober 2012 is opgenomen, wil nog niet zeggen dat de BV2 daarmee akkoord is, dan wel dat er sprake is van een afdwingbare verplichting. Deze cijfers zijn immers nog niet goedgekeurd door de huidige directie en toegetreden aandeelhouders.”

Tot slot is in dat mailbericht vermeld dat BV2 ondanks dat voormelde tot een oplossing wil komen, waarna zij een betalingsregeling heeft voorgesteld en een gesprek, te houden in het bijzijn van C voormeld.

2.11     Betrokkene heeft in reactie daarop dezelfde dag geantwoord dat hij de vordering van zijn kantoor ter incasso uit handen heeft gegeven, daartoe stellend dat de tijd van reclameren voorbij is en dat hij niet meer tot een betalingsregeling bereid is.

2.12     Na aanmaning en sommatie van de door Accountantskantoor1 ingeschakelde gemachtigde heeft BV2 een deel van het door haar betwiste bedrag betaald. Voor het resterende deel van de onbetaald gelaten hoofdsom ad € 10.000,00 (exclusief rente en bijkomende kosten) heeft Accountantskantoor1, althans betrokkene, in juni 2013 ten laste van BV2 conservatoir beslag doen leggen onder BV2’s financier Bank1 en BV2’s opdrachtgeefsters het Opdrachtgever 1 en Opdrachtgever3.

3. De klacht

3.1       Ten grondslag aan de door klaagsters ingediende klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop door en namens klaagsters gegeven toelichting, de volgende verwijten:

a.         betrokkene heeft bij het opstellen van de overdrachtsbalans niet eerlijk en onoprecht gehandeld, onder meer door het opnemen van een post “nog te factureren omzet” van € 268.000,- en een post “eigen vermogen” van € 225.000,-, beide zonder deugdelijke onderbouwing;

b.         betrokkene heeft bij het opstellen van de overdrachtsbalans niet de belangen van zijn directe en indirecte opdrachtgevers voorop gesteld doch zich laten leiden door de belangen van de verkopende aandeelhouder waardoor sprake is van een belangenverstrengeling en ongepaste beïnvloeding door deze derde;

c.         betrokkene heeft bij zijn dienstverlening aan de kopende partij en aan klaagsters onzorgvuldig gehandeld, alsmede in strijd met de van toepassing zijnde vaktechnische en overige beroepsvoorschriften;

d.         betrokkene heeft bij zijn activiteiten ter incasso van de door hem verzonden facturen gehandeld in strijd met zijn geheimhoudingsplicht;

e.         betrokkene heeft zich niet gehouden aan de voor hem relevante wet- en regelgeving en heeft zich ten onrechte niet onthouden van het handelen dat het accountantsberoep in diskrediet brengt.

3.2       Wat van de zijde van klaagsters bij de mondelinge behandeling als nieuwe standpunten naar voren is gebracht, is door de Accountantskamer niet opgevat als nieuwe klachtonderdelen  (die overigens ook niet zouden zijn toegestaan) doch als een onderbouwing van haar weerspreking van de stelling van betrokkene dat hij zijn werkzaamheden naar behoren heeft uitgevoerd.

4. De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.1       Wat betreft de op 29 november 2013 van klaagsters nader ontvangen producties en de in reactie daarop op 2 december 2013 van betrokkene nader overgelegde stukken geldt dat die buiten de inhoudelijke beschouwing van de klacht dienen te blijven. Deze stukken zijn, gelet op de daarvoor geldende termijn als bedoeld in artikel 14 lid 3 van het procesreglement, niet tijdig ingediend, terwijl niet is gebleken dat klaagsters en - daarna betrokkene - daartoe niet eerder in staat waren.

4.2       Op grond van artikel 51 Wet op de Accountants-administratieconsulenten (oud; hierna: Wet AA) en sinds 1 januari 2013 op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab)is de accountant-administratieconsulent bij het beroepsmatig handelen onderscheidenlijk ten aanzien van de uitoefening van zijn beroep onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet AA respectievelijk Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.3       Betrokkene heeft zich op het standpunt gesteld dat de klaagsters niet-ontvankelijk moeten worden verklaard nu de aandelen in BV2 niet door klaagsters doch BV8 zijn gekocht.

4.3.1    In artikel 22, eerste lid, Wtra is bepaald, voor zover hier van belang, dat een ieder (cursivering door Accountantskamer) bij een vermoeden van handelen of nalaten als bedoeld in artikel 51, eerste lid, Wet AA, thans artikel 42 Wab door een accountant-administratieconsulent een klacht kan indienen bij de Accountantskamer. Die bepaling bevat geen beperking in de hoedanigheid van de klager, terwijl daarvoor in de wetsgeschiedenis of in de jurisprudentie evenmin een aanknopingspunt is te vinden. Ter beoordeling ligt ook niet het handelen van de klager voor doch of het handelen dan wel nalaten van de betrokken accountant in overeenstemming is geweest met de voor hem geldende wet- en regelgeving en gedrags- en beroepsregels. Het verweer faalt.

4.4       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, moet, voor zover dit plaats had vóór 17 januari 2007, worden getoetst aan de tot die datum geldende GBAA, en, voor zover het plaats had na 17 januari 2007, aan de sinds deze datum vigerende Verordening Gedragscode AA’s (hierna: VGC) en daarvan in het bijzonder het (voor alle accountants geldende) deel A en het (voor openbaar accountants geldende) deel B1.

4.5       Daarnaast stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klaagsters is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.6       Wat betreft de klachtonderdelen a. en b. geldt het volgende.

4.6.1    Aan deze klachtonderdelen ligt ten grondslag het verwijt dat betrokkene onduidelijk heeft gelaten welke rol hij tegenover BV2 zou (gaan) vervullen en dat hij op die wijze misbruik heeft gemaakt van zijn positie als accountant en van het vertrouwen dat BV2 en klaagsters in hem stelden en mochten stellen. Klaagsters hebben in dat verband aangevoerd dat betrokkene slechts oog heeft gehad voor de belangen van BV1 en C c.s. en dat (daardoor) wezenlijke posten in de geconsolideerde balans een deugdelijke onderbouwing ontberen.

4.6.2    De Accountantskamer stelt voorop dat de fundamentele beginselen van integriteit, van deskundigheid en zorgvuldigheid en van professioneel gedrag, een en ander als bedoeld in artikel A-100.4 VGC, meebrengen dat de accountant bij zijn dienstverlening en ook overigens bij zijn zakelijk optreden zodanige maatregelen neemt dat misverstanden worden voorkomen over de doelstelling en reikwijdte van een aan hem verstrekte opdracht, de omvang van zijn verantwoordelijkheid en anderszins over zijn optreden in het concrete geval.

4.6.2.1 Het voorgaande geldt te meer indien de accountant, zoals in dit geval, op enig moment na aanvang van zijn dienstverlening aan de betreffende entiteit (d.i. BV2) wordt geconfronteerd met een wisseling in de aandeelhouders en directie van die entiteit, terwijl hij - betrokkene - (ook) de dienstverlening aan die (voormalige) aandeelhouders en directie voortzet. In zo’n geval dient de accountant er voorts tegen te waken dat zijn professioneel of zakelijk oordeel wordt aangetast door een tegenstelling van belangen en heeft de accountant nog steeds het vertrouwelijke karakter te eerbiedigen van informatie die hij in het kader van zijn beroepsmatig en zakelijk handelen van die entiteit (in dit geval BV2) heeft verkregen. Het is de accountant immers niet toegestaan vertrouwelijke informatie die hij bij zijn beroepsmatig of zakelijk handelen (ten behoeve) van die entiteit heeft verkregen, te gebruiken om zichzelf of een derde te bevoordelen.

4.6.2.2 Gelet op zo’n wijziging en de daaruit voortvloeiende bedreigingen van niet te verwaarlozen betekenis die zijn naleving van de fundamentele beginselen in gevaar kunnen brengen, heeft de accountant dan zichtbaar toepassing te geven aan het conceptueel raamwerk als bedoeld in artikel A-100.2 VGC en treft hij waarborgen die de bedreiging wegnemen of terugbrengen naar een aanvaardbaar niveau. Als een bedreiging niet wordt gesignaleerd of geen afdoende waarborg wordt getroffen, levert dat een overtreding op van een (van toepassing geacht) fundamenteel beginsel.

4.6.3    Tegen de achtergrond van het voorgaande geldt allereerst dat niet is gebleken dat betrokkene enige aandacht heeft geschonken aan de bedreigingen voor zijn geheimhoudingsplicht (artikel A-140.1 lid a. sub 2. VGC) en/of voor zijn objectiviteit (eigen belang / belangentegenstelling, zie de artikelen A-120.1 en A-120.2 VGC) door het blijven optreden als accountant van zowel BV2 als van BV1 en C c.s., terwijl betrokkene wist dat de uitkomst van zijn werkzaamheden - in de vorm van de per 31 oktober 2012 opgestelde geconsolideerde cijfers omtrent BV2 - relevant zou zijn voor een (mogelijke) aanpassing tussen BV8 (en indirect klaagsters) aan de ene zijde en BV1 (en indirect C c.s.) aan de andere zijde, van de koopprijs van de aandelen in BV2. Reeds hierom heeft betrokkene de op hem rustende verplichting tot toepassing van het conceptueel raamwerk als bedoeld in artikel A-100.5 (jo artikel 150.1, eerste zin) VGC geschonden.

4.6.4    Het staat vast dat betrokkene bij ‘de geconsolideerde tussentijdse cijfers per 31 oktober 2012’ op 23 januari 2013 een samenstellingsverklaring heeft afgegeven. De handelwijze inzake deze samenstellingsverklaring dient dan ook te worden getoetst aan de Nadere voorschriften controle- en overige standaarden 4410 inzake ‘Opdrachten tot het samenstellen van financiële overzichten’ (hierna: NVCOS 4410).

4.6.4.1 Op grond van het gestelde in randnummer 7 van NVCOS 4410 dient de accountant zich ervan te overtuigen dat tussen de opdrachtgever en hem overeenstemming bestaat over de voorwaarden van de opdracht en dat een en ander ook de opdrachtgever duidelijk is. Ingevolge het bepaalde in randnummer 8 van NVCOS 4410 kan de opdrachtbevestiging daartoe een nuttig hulpmiddel zijn; een andere wijze van bevestiging is denkbaar. In dit geval heeft betrokkene geen zorg gedragen voor een bevestiging aan BV2 van de opdracht zoals hij die had opgevat, terwijl van een andere wijze van bevestiging van de opdrachtvoorwaarden evenmin is gebleken. Onder deze omstandigheden kon dan ook gemakkelijk een misverstand ontstaan over wie als opdrachtgever was aan te merken, over de ter zake geldende opdrachtvoorwaarden, de omvang van de verantwoordelijkheid van betrokkene en de verdeling van de werkzaamheden. Deze door toedoen van betrokkene ontstane onduidelijkheid levert een schending op het gestelde in randnummer 7 van NVCOS 4410, en van het fundamentele beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid en dat van professioneel gedrag.

4.6.4.2 Ingevolge randnummer 17 van NVCOS 4410 is het de verantwoordelijkheid van de accountant dat hij van de leiding van de entiteit een bevestiging ontvangt dat zij verantwoordelijk is voor de juistheid en de volledigheid van de onderliggende gegevens en dat zij alle van materieel belang zijnde en relevante gegevens heeft verstrekt. In dit geval staat vast dat betrokkene, alvorens hij op 23 januari 2013 zijn verklaring afgaf, niet zo’n bevestiging heeft gevraagd en ook niet van BV2 heeft ontvangen. Het niet naleven van dit voorschrift levert eveneens een schending op van voormelde fundamentele beginselen van deskundigheid en zorgvuldigheid en van professioneel gedrag.

4.6.4.3 Betrokkene heeft ter zitting geen verklaring kunnen of willen geven voor de hiervoor bedoelde, naar het oordeel van de Accountantskamer opmerkelijke verzuimen aan zijn zijde. In dat verband is voorts van belang dat betrokkene ter zitting uiteen heeft gezet dat hij, bijvoorbeeld als het gaat om de materiële post ‘nog te factureren omzet’, na 2 november 2012 contact heeft onderhouden met C en dat deze hem heeft voorzien van een specificatie ter zake, welke specificatie - zo staat vast - als grondslag heeft gediend voor die balanspost.

Ingevolge randnummers 13 en 14 van NVCOS 4410 had betrokkene deze van de voormalige (indirecte) aandeelhouder / bestuurder van BV2 - aldus op dat moment een derde-belanghebbende - verkregen informatie bij (de huidige directie van) BV2 dienen te verifiëren en inlichtingen behoren te vragen. Daarvoor was te meer aanleiding nu voormelde post, en ook de post ‘debiteuren’, in omvang in relevante mate afweek van voorgaande jaarrekeningen, terwijl in die informatie voorts gerede aanwijzingen lagen dat in die post ook al was begrepen de vergoeding voor overeengekomen doch nog niet verrichte prestaties.

Het is echter niet aannemelijk geworden dat betrokkene bij zijn samenstellingswerkzaam-heden op enig moment nader onderzoek heeft verricht naar de aard van de aan hem door C c.s. ter beschikking gestelde informatie of naar de omvang van bedoelde posten, zoals die uit die informatie bleek. In dat verband geldt dat niet is gebleken dat hij een en ander bij de nieuwe leiding van BV2 aan de orde heeft gesteld en dienaangaande om informatie en overleg heeft gevraagd, terwijl voorts vaststaat, zoals hiervoor overwogen, dat betrokkene ook heeft nagelaten een bevestiging te vragen.

Gelet op de wisseling in aandeelhouders in en directie van BV2 had van betrokkene juist een dergelijke houding en dergelijk handelen verwacht mogen worden nu daardoor een tegenstelling in belangen voorkomen, althans overbrugd, had kunnen worden en betrokkene de bedreiging voor zijn objectiviteit had kunnen wegnemen.

Door een en ander na te laten, en overigens zijn rol en verantwoordelijkheden, zoals hiervoor al overwogen, onduidelijk te laten, moet van een en ander de conclusie zijn dat de oordeelsvorming van betrokkene ter zake daadwerkelijk is aangetast door de belangen van BV2, althans van klaagsters, dienaangaande achter te stellen bij de belangen van BV1 en/of C c.s. ter zake, terwijl van een en ander tevens het gevolg is dat betrokkenes samenstellingsverklaring van 23 januari 2013 geacht moet worden een deugdelijke grondslag te missen.

4.6.5    De slotsom van het bovenstaande is dat de klachtonderdelen a. en b. gegrond moet worden verklaard. Betrokkene heeft door het maken van de fouten, die hier naar voren zijn gekomen, gehandeld in strijd met de fundamentele beginselen van ‘objectiviteit’ als bedoeld in artikel A-100.4 onder b. en nader uitgewerkt in hoofdstuk A-120, van ‘deskundigheid en zorgvuldigheid’ als bedoeld in artikel A-100.4 onder c. en nader uitgewerkt in hoofdstuk A-130, en van ‘professioneel gedrag als bedoeld in artikel A-100.4 onder e. en nader uitgewerkt in hoofdstuk A-150 van de VGC.

4.7       Wat betreft klachtonderdeel d. geldt het volgende.

4.7.1    Tot de vaste jurisprudentie van de Accountantskamer behoort dat , behoudens bijzondere omstandigheden, het door een accountant in zijn zakelijke betrekkingen al dan niet in rechte innemen van een civielrechtelijk standpunt in het kader van de door hem in acht te nemen fundamentele beginselen van integriteit en professionaliteit (artikel A-100.4 sub a. juncto A-110.1, c.q. A-150.1 VGC) niet tot een gegrond tuchtrechtelijk verwijt kan leiden. Van dergelijke bijzondere omstandigheden is onder meer sprake indien geoordeeld zou moeten worden dat een door een accountant ingenomen standpunt bewust onjuist of misleidend, en dus te kwader trouw, blijkt te zijn of naar zijn aard bezien door een redelijke en goed geïnformeerde derde, die over alle relevante informatie beschikt, zal worden opgevat als schadelijk voor de goede naam van het accountantsberoep.

4.7.2    Een accountant handelt niet zonder meer op gespannen voet met het tuchtrecht, indien hij dreigt met het doen leggen van conservatoir beslag ten laste van een zakelijke partij waarop hij een vordering meent te hebben. Daarbij mag wel van een accountant, mede gelet op het voor hem krachtens de VGC geldende conceptueel raamwerk, worden gevergd dat hij de beginselen van subsidiariteit [1] en proportionaliteit [2] zoveel mogelijk naleeft.

4.7.3    In dit geval zijn door betrokkene geen concrete feitelijkheden gesteld of anderszins gebleken die aannemelijk maken dat in de periode van maart tot en met juni 2013 andere vormen van conservatoir beslag dan beslag onder derden (lees: de opdrachtgeefsters van BV2) niet voorhanden of onvoldoende adequaat waren ten tijde van betrokkene’s wens om van BV2 (enige) zekerheid te verkrijgen voor het door hem gevorderde bedrag van circa € 28.000,00 (inclusief BTW), terwijl betrokkene uit hoofde van zijn werkzaamheden betreffende BV2 tot eind januari 2013 een goed beeld moet hebben gehad van de vermogensbestanddelen van BV2.

Tevens geldt dat gesteld noch gebleken is dat BV2 voordien tekortschoot in haar betalingsmoraal, dat betrokkene zich had te realiseren dat de discussie over de verschuldigdheid van voormeld bedrag, gelet op wat hiervoor in overweging 4.6.4.1 is weergegeven, in relevante mate aan hemzelf te wijten is en dat BV2 zich in haar mailbericht van 20 maart 2013 open heeft gesteld voor nader overleg over de aan haar gezonden facturen en betrokkene heeft aangeboden bedoeld bedrag in termijnen te betalen, in afwachting van een vergelijk tussen partijen. Het staat vast dat BV2 vervolgens een substantieel bedrag heeft voldaan.

Betrokkene moet zich als accountant voorts als geen ander hebben gerealiseerd tot welke gevolgen een beslag onder de (belangrijkste) opdrachtgeefsters van BV2 (in dit geval het Opdrachtgever1 en Opdrachtgever3) zou hebben kunnen leiden, waaronder reputatieschade van BV2, onrust onder die opdrachtgeefsters van BV2 en een aantasting van de relatie tussen BV2 en die opdrachtgeefsters.

Gesteld noch gebleken is door betrokkene dat hij dienaangaande een afweging heeft gemaakt en daarbij de belangen van BV2 en diens opdrachtgeefsters onder ogen heeft gezien. In zoverre heeft de handelwijze van betrokkene dan ook als disproportioneel te gelden en resulteert dat in een overtreding van het fundamentele beginsel van professioneel gedrag.

4.7.4    Ook op andere wijze moet de handelwijze van betrokkene, te weten het dreigen én het daarna doen leggen van conservatoir beslag onder de voor BV2 belangrijkste opdrachtgeefsters, als ongepast worden aangemerkt. Betrokkene heeft zodoende immers vertrouwelijke informatie, die hij bij zijn beroepsmatig of zakelijk handelen heeft verkregen, in strijd met het bepaalde in artikel A-140.1 sub a. lid 2 VGC gebruikt om zichzelf te bevoordelen, terwijl uit het fundamentele beginsel van geheimhouding de verplichting tot terughoudend gedrag voortvloeit ten aanzien van informatie die als vertrouwelijk heeft te gelden. Deze handelwijze in strijd met betrokkene’s geheimhoudingsverplichting is eveneens strijdig met het fundamentele beginsel van professioneel gedrag als bedoeld in artikel A-100.4 onder e. en nader uitgewerkt in hoofdstuk A-150 van de VGC.

4.7.5    Ook dit klachtonderdeel moet daarom gegrond worden verklaard.

4.8       Voor zover de klachtonderdelen c. en e. de in de overige klachtonderdelen vervatte verwijten aan het adres van betrokkene kwalificeren, zijn zij gegrond. Voor het overige zijn deze klachtonderdelen niet afzonderlijk toegelicht en hebben zij geen zelfstandige betekenis, zodat zij verder onbesproken kunnen worden gelaten.

4.9       O p grond van artikel 2 Wtra kan de Accountantskamer een tuchtrechtelijke maatregel opleggen. In dat kader ho udt de Accountantskamer rekening met de aard en de ernst van de verzuimen van de betrokkene en de omstandigheden waaronder deze zich hebben voorgedaan, waarbij in het bijzonder weegt dat betrokkene op geen enkele wijze blijk heeft gegeven het conceptueel raamwerk toe te passen omtrent bedreigingen voor de naleving van de voor hem geldende fundamentele beginselen en hij (bijgevolg) meerdere fundamentele beginselen heeft geschonden. Anderzijds is meegewogen dat betrokkene niet eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld en dat ook klaagsters enige blaam treft van de onduidelijkheid in positie van henzelf, C c.s. en betrokkene, zoals die door de redactie van artikel 6 van de overeenkomst van 2 november 2012 kon ontstaan. Een en ander overziende acht d e Accountantskamer in deze klachtzaak passend en geboden de maatregel van berisping.

4.10     Op grond van al het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5. Beslissing

De Accountantskamer:

·        verklaart de klacht gegrond als hiervoor weergegeven;

·        verklaart de klacht voor het overige ongegrond;

·        legt ter zake aan betrokkene de maatregel op van berisping;

·        verstaat dat de AFM en de voorzitter van de Nba, na het onherroepelijk worden van deze uitspraak èn de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer, ingevolge artikel 9, tweede lid juncto 47 Wtra, zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in de registers, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven;

·        verstaat dat betrokkene, op grond van het bepaalde in artikel 23, derde lid Wtra, het door klaagsters betaalde griffierecht ten bedrage van € 70,-- (zeventig euro) aan hen vergoedt.

Aldus beslist door mr. W.F. Boele, voorzitter, mr. E.F. Smeele en mr. A.D.R.M. Boumans (rechterlijke leden) en S.L.J. Graafsma RA en A.M.H. Homminga AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. M.H.B. Boksebeld, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 27 januari 2014.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                             voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra, juncto artikelen 31 en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004, kunnen klaagsters, betrokkene dan wel de voorzitter van de Nba tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, postbus 20021, 2500 EA te Den Haag. Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.


[1] inhoudende dat er geen zwaardere bevoegdheid gebruikt mag worden, als ook volstaan kan worden met een lichtere.

[2] inhoudende dat de inzet van een bevoegdheid en de wijze waarop deze wordt toegepast in redelijke verhouding moet staan tot het te bereiken doel.