ECLI:NL:TACAKN:2014:108 Accountantskamer Zwolle 14/973 Wtra AK
ECLI: | ECLI:NL:TACAKN:2014:108 |
---|---|
Datum uitspraak: | 21-11-2014 |
Datum publicatie: | 21-11-2014 |
Zaaknummer(s): | 14/973 Wtra AK |
Onderwerp: | |
Beslissingen: | Klacht ongegrond |
Inhoudsindicatie: | Indien en voor zover de beklaagde accountant in dit geval al tuchtrechtelijk verantwoordelijk voor het handelen of nalaten van zijn kantoorgenoot moet worden geacht, de klacht is zodanig onvoldoende onderbouwd dat deze ongegrond is. |
ACCOUNTANTSKAMER
BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 14/973 Wtra AK van 21 november 2014 van
1) X1 ,
gevestigd te [plaats],
2) X2 ,
gevestigd te Hong Kong,
3) mr. X3 ,
wonende te [plaats] ([land]),
K L A G E R S ,
t e g e n
Y ,
registeraccountant,
kantoorhoudende te [plaats],
B E T R O K K E N E .
1. Het verloop van de procedure
1.1 De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:
- het op 23 april 2014 ingekomen klaagschrift van 22 april 2014, met bijlagen;
- de op 8 juli 2014 ingekomen brief van 7 juli 2014 van klagers, met bijlage;
- het op 14 juli 2014 ingekomen verweerschrift van 11 juli 2014.
1.2 De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 15 augustus 2014 waar zijn verschenen - aan de zijde van klagers - klager sub 3) mr. [X3] in persoon, mede als vertegenwoordiger van klaagsters sub 1) en sub 2), en ‑ aan de zijde van betrokkene ‑ de heer [Y] RA in persoon.
1.3 Klagers en betrokkene hebben op genoemde zitting hun standpunten doen toelichten en/of toegelicht [door klager sub 3) aan de hand van een pleitnota, die aan de Accountantskamer is overgelegd] en doen antwoorden en/of geantwoord op vragen van de Accountantskamer.
2. De vaststaande feiten
Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.
2.1 Betrokkene staat sinds [datum] ingeschreven als registeraccountant en is als openbaar accountant verbonden aan [A] adviseurs en accountants te [plaats].
2.2 Klaagster sub 1) is een vennootschap die alle aandelen houdt in de in Hong Kong gevestigde klaagster sub 2), hierna ook aan te duiden als [X2]. Die vennootschap is weer de houdster van 95% van de aandelen in het op Bali gevestigde [B] (hierna: [B]), een Indonesische vennootschap. Klager sub 3) is indirect (via weer een andere vennootschap) enig aandeelhouder en bestuurder van klaagster sub 1) en heeft aldus alle zeggenschap in de keten klaagster sub 1), klaagster sub 2) en [B], van welke laatste vennootschap hij de overige 5% aandelen in privé houdt. [B] houdt zich bezig met de realisatie en (daarna) exploitatie van een vakantieresort op Bali.
2.3 De gebroeders [voorletters] en [voorletters] [C] (van [C] Recycling en Beheer B.V., gevestigd te [plaats], hierna: [C]) zijn in 2010 via klager sub 3) geïnteresseerd geraakt in het project voor een vakantieresort op Bali, waarmee klager sub 3) zich met klaagsters sub 1) en sub 2) reeds bezighield.
2.4 Vanaf begin januari 2011 is betrokkene door zijn cliënte [C] geïnformeerd over de mogelijke deelname in het project op Bali. Vanaf medio april 2011 is door [C], met bijstand van (het kantoor van) betrokkene, met klager sub 3) gecorrespondeerd over mogelijke manieren om participatie in het project vorm te geven.
2.5.1 Op 25 mei 2011 hebben [C] en klaagster sub 1) een overeenkomst van geldlening ondertekend, krachtens welke [C] per diezelfde dag € 500.000 aan klaagster sub 1) leende. In de considerans van deze overeenkomst is - onder meer en zakelijk weergegeven - het volgende opgenomen:
- dat het uiteindelijk de bedoeling is dat [voorletters] en [voorletters] [C] of (een) door hen aan te wijzen (rechts-)perso(o)n(en) voor 45% gaan participeren in klaagster sub 2), zulks tegen een totaal bedrag van € 850.000 voor voornoemde 45%;
- dat [voorletters] en [voorletters] [C] zich inspannen om zo spoedig mogelijk na ondertekening van de overeenkomst aan klaagster sub 1) kenbaar te maken op welke wijze en/of door welke (rechts-)perso(o)n(en) wordt geparticipeerd en om zo spoedig mogelijk aan klaagster sub 1) die documenten te bezorgen welke nodig zijn om de levering van aandelen in klaagster sub 2) mogelijk te maken;
- dat klaagster sub 1) zich op haar beurt zal inspannen de betreffende aandelen in klaagster sub 2) ten spoedigste te leveren;
- dat het de bedoeling is het ter leen te verstrekken bedrag van € 500.000 te zijner tijd op enige wijze te verrekenen met de aankoopprijs van de door de heer [voorletters] [C] en de heer [voorletters] [C] voornoemd of (een) door hen aan te wijzen rechtspersonen (rechtspersoon) te verkrijgen aandelen in klaagster sub 2).
2.5.2 In artikel 3 van de overeenkomst is onder het kopje aflossing opgenomen dat daarover met inachtneming van de overwegingen in de considerans nog nadere afspraken worden gemaakt. Mocht het in de overwegingen bepaalde om welke reden dan ook geen doorgang vinden, dan is een schriftelijke opzegging van de geldlening met inachtneming van een opzegtermijn van drie maanden vereist.
2.5.3 In artikel 7 van de overeenkomst is onder het kopje zekerheden opgenomen dat klaagster sub 1) zich verplicht om ten behoeve van schuldeiser een pandrecht van zo hoog
mogelijke rang te vestigen op alle haar toebehorende aandelen in klaagster sub 2). Verpanding vindt plaats uiterlijk binnen zestig dagen na ondertekening van de overeenkomst, zulks op verbeurte van een terstond opeisbare boete, derhalve zonder dat enige ingebrekestelling is vereist, van € 500.000 door schuldenaar ten gunste van schuldeiser. Klager sub 3) is in privé aansprakelijk indien schuldenaar geen verhaal zou bieden jegens schuldeiser uit hoofde van deze overeenkomst.
2.6 In een door betrokkene opgesteld gespreksverslag van 1 juni 2011 is sprake van de pandrechtovereenkomst en het gelijktrekken van het stemrecht ondanks het verschil in aandelenbelang en is het volgende opgenomen:
"[voornaam] en [voornaam] ([C], begrijpt de Accountantskamer) stellen als voorwaarde aan de deelname aan het project in de vorm van aandelen en verstrekking van de additionele € 350.000,= dat zij comfort moeten hebben. Dit comfort moet worden gevonden in de hiervoor genoemde formaliteiten en de volledige informatie over financiën, voortgang en additionele investeerders" .
2.7 Toen [C] (via betrokkene) op 8 juni 2011 gegevens opvroeg en acties voorstelde, stuurde klaagster sub 1) diezelfde dag een bedankje voor de beslissing van [C] dat zij 45% van de aandelen in klaagster sub 2) kocht voor € 850.000. Dat leidde tot een bespreking op 11 juni 2011, waarna [C] op 14 juni 2011 aan klaagster sub 1) schreef dat de geldverstrekking ('funding') van € 500.000 vooralsnog de juridische titel van geldlening blijft houden, in welk verband nog werd gewacht op de door klaagster sub 1) te ondertekenen pandovereenkomst en dat omzetting in aandelen pas kan plaatsvinden als er bevredigende informatie is verstrekt.
2.8 Toen ontstond tussen partijen discussie over de inhoud van de pandakte. Op 21 juli 2011 heeft ten kantore van klaagster sub 1) een bespreking plaatsgevonden, waarbij ook de aan het kantoor van betrokkene verbonden fiscalist, mr. [E], aanwezig was. [C] verlangde naast pandrecht op alle aandelen in klaagster sub 2) ook als bijzondere voorwaarde dat het stemrecht op die aandelen door hen kon worden uitgeoefend, terwijl klaagster sub 1) voorstelde alsnog op niet meer dan 45% van de aandelen pandrecht te zullen verlenen. In het niet-verlenen van het aldus verlangde pandrecht zag [C] aanleiding om bij brief van 25 juli 2011 de leenovereenkomst op te zeggen en aanspraak te maken op de contractuele boete.
2.9.1 In de daaropvolgende gerechtelijke procedures vorderde [C] van klaagster sub 1) de terugbetaling van de lening van € 500.000 en de boete van eveneens € 500.000. [C] vordert dezelfde bedragen van klager sub 3) op basis van hetgeen hierboven onder 2.5.3 is weergegeven uit artikel 7 van de overeenkomst.
2.9.2 Bij vonnis in kort geding van de civiele voorzieningenrechter in de rechtbank Roermond van 29 maart 2012 is ‑ kort gezegd - klaagster sub 1) veroordeeld ‑ onder meer ‑ om ter zekerheid van betaling van al hetgeen waartoe klaagster sub 1) in twee (door [C] tegen haar aangespannen) gerechtelijke procedures bij de rechtbank Roermond zou worden veroordeeld, een pandrecht van zo hoog mogelijke rang te vestigen op alle aandelen die klaagster sub 1) hield in klaagster sub 2), alsmede om inspanningen te verrichten tot het verkrijgen van een bankgarantie van € 500.000 ten gunste van [C], telkens met veroordeling tot betaling van een dwangsom van € 5.000 voor iedere week dat niet aan de veroordeling werd voldaan (tot een maximum van € 500.000), met veroordeling van klaagster sub 1) in de proceskosten van [C].
2.9.3 Bij vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 14 augustus 2013 is ‑ kort gezegd - klaagster sub 1) veroordeeld tot betaling aan [C] van € 800.000, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 25 juli 2011, met veroordeling van klaagster sub 1) in de proceskosten van [C].
2.9.4 Bij vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 27 november 2013 is ‑ kort gezegd - klager sub 3) veroordeeld tot betaling aan [C] van hetgeen waartoe klaagster sub 1) bij vonnis van 14 augustus 2013 is veroordeeld, voor zover klaagster sub 1) aan die veroordeling geen uitvoering geeft of heeft gegeven, met veroordeling van klager sub 3) in de proceskosten van [C].
2.9.5 Tegen deze twee laatstvermelde vonnissen is hoger beroep ingesteld.
3. De klacht
3.1 Klagers verwijten betrokkene te hebben gehandeld in strijd met ‑ onder meer ‑ de fundamentele beginselen ‘integriteit’, ‘objectiviteit’, ‘deskundigheid en zorgvuldigheid’ ‘professioneel gedrag’ als bedoeld in artikel A-100.4 onder a., b., c. en e. van de Verordening Gedragscode RA’s (hierna: VGC).
3.2 Ten grondslag aan de door klagers ingediende klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop van de zijde van klagers gegeven toelichting, de volgende verwijten:
- Betrokkene heeft met betrekking tot de overeenkomsten tussen klagers en [C] de werkelijke intenties van partijen gemaskeerd ten behoeve van zijn cliënten en hij heeft het directiestatuut en aandeelhoudersstatuut ten behoeve van [X2] niet (tijdig of voortvarend) gemaakt.
- Betrokkene heeft zijn kantoorgenoot mr. [E] niet gecorrigeerd tijdens een bespreking op of omstreeks 21 juli 2011, toen deze zou hebben gezegd dat het de bedoeling was [X2] over te nemen en [X3] c.s. buiten spel te zetten. Nadat [C] niet meer van de partij wenste te zijn, is betrokkene actief gebleven ten behoeve van [C] en heeft hij niet de neutrale rol genomen die van de accountant mocht worden verwacht.
- Betrokkene is tijdens de kort-gedingzitting achter [C] blijven zitten, terwijl ter sprake was gekomen dat hij als getuige gehoord zou kunnen worden.
- De tekst van een door betrokkene in de pandovereenkomst opgenomen bepaling is erop gericht klager sub 1) zo spoedig mogelijk “kalt zu stellen” en haar alle aandelen in klaagster sub 2) af te nemen.
- Betrokkene wist al op 8 juni 2011 dat geen aandelentransactie in de planning stond en dat hij zijn cliënten ([C]) zou helpen binnen niet al te lange tijd de onderneming van klagers te doen wegroven; hij heeft zich laten gebruiken om klagers € 4.000.000 afhandig te maken.
- De voorzieningenrechter en de rechtbank zijn met hulp van betrokkene door [C] op het verkeerde been gezet; betrokkene heeft door zijn passieve houding ermee ingestemd dat rechtens een onjuist oordeel door zowel de voorzieningenrechter als de rechtbank zou worden gegeven; hij had naar voren moeten stappen om te betogen dat de feiten tot schade aan de zijde van klagers zou leiden.
4. De gronden van de beslissing
Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende.
4.1 Op grond van artikel 33 Wet op de Registeraccountants (oud; hierna Wet RA),en sinds 1 januari 2013 op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de extern (register)accountant bij het beroepsmatig handelen onderscheidenlijk ten aanzien van zijn beroepsuitoefening onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wta en Wet RA respectievelijk Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.
4.2 Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft moet, nu dit plaats had in de periode van 1 januari 2007 tot 1 januari 2014, worden getoetst aan de in die periode geldende VGC en daarvan in dit geval het (voor alle accountants geldende) deel A en het (voor openbaar accountants geldende) deel B1.
4.3 Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klagers is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
4.4 Tegen de klacht in het algemeen heeft betrokkene ‑ onder meer en zakelijk weergegeven ‑ het volgende aangevoerd.
In essentie beschuldigt klager sub 3) betrokkene ervan dat hij als registeraccountant niet integer is geweest, niet objectief is geweest en niet professioneel heeft gehandeld. Vervolgens draagt hij in zijn klacht "Feiten en Omstandigheden" aan. In geen van deze feiten of omstandigheden levert hij echter een bewijs voor zijn beschuldigingen, anders dan dat hij een aantal malen herhaalt dat betrokkene niet integer, niet objectief en niet professioneel is geweest, zulks terwijl op klager de bewijslast ligt voor zijn beschuldigingen.
Betrokkene heeft [C], in de rol van vertrouwenspersoon, bijgestaan als accountant en adviseur in het aangaan van een samenwerking met klager sub 3) voor de realisatie van een resort op Bali. De aandachtspunten bij het aangaan van deze samenwerking waren vooraleerst vooral juridisch van aard. Behalve als bestuurder van klaagster sub 1) en klaagster sub 2) was klager sub 3) tevens werkzaam als jurist en advocaat. Betrokkene heeft er nooit een misverstand over laten bestaan jegens klager sub 3) dat hij uitsluitend optrad als accountant en adviseur van [C]. Dit was voor klager sub 3) volstrekt duidelijk. Klager sub 3) beschikte als jurist en advocaat over voldoende kennis en vaardigheden om zelfstandig namens klaagster sub 1), klaagster sub 2) en zich zelf op te treden. Tevens beschikt klager sub 3) naar eigen zeggen over een aanzienlijk eigen professioneel netwerk dat hem bijstaat. Waar betrokkene niet beschikte over voldoende deskundigheid, vaardigheid en kennis, heeft hij zich laten bijstaan door een fiscalist en een jurist uit de organisatie waarvoor hij werkzaam is. Betrokkene heeft als accountant en adviseur van [C] enkele gesprekken bijgewoond tussen [C] en klager sub 3). Overigens is hij natuurlijk niet bij alle gevoerde gesprekken aanwezig geweest. Waar betrokkene bij de gesprekken aanwezig is geweest, heeft hij - getuige ook de verslagen van de besprekingen - steeds een objectieve en constructieve houding aangenomen.
Betrokkene heeft klager sub 3) op 21 juli 2011 voor het laatst gesproken. Op 8 augustus 2011 wendde Boels Zanders advocaten zich namens [C] per brief tot klager sub 3). Vanaf dat moment werd [C] in deze kwestie bijgestaan door Boels Zanders Advocaten en niet meer door [A] en betrokkene.
De door klager sub 3) aangedragen feiten en omstandigheden zijn louter gebaseerd op eigen interpretatie, insinuatie, verkeerde voorstelling van zaken en verdraaiing van feiten. Hij heeft hiermee louter als doel het college te misleiden.
4.5 Tegenover het verwijt dat betrokkene met betrekking tot de overeenkomsten tussen klagers en [C] de werkelijke intenties van partijen heeft gemaskeerd ten behoeve van zijn cliënten en dat hij het directiestatuut en aandeelhoudersstatuut ten behoeve van [X2] niet (tijdig of voortvarend) heeft gemaakt, heeft betrokkene ‑ onder meer en zakelijk weergegeven ‑ het volgende gesteld.
Partijen zijn een geldleningovereenkomst aangegaan. Zo is het steeds door [C] bedoeld en zo is het door partijen gezamenlijk, dus met input van klager sub 3), uitgewerkt en vorm gegeven. Klager sub 3) bevestigt dat nota bene in het proces-verbaal van comparitie, dat hij als productie bij zijn klacht heeft gevoegd. Het is dus volstrekt onjuist dat klager sub 3) stelt dat partijen kennelijk hebben gezocht naar een "etiket" of "oormerk" om de samensmelting van kapitaal mogelijk te maken. Klager sub 3) is getuige de bespreking van 18 mei 2011 en het mailverkeer op 23, 24, en 25 mei 2011 willens en wetens een geldleningovereenkomst aangegaan. Hij was als advocaat en jurist als geen ander in staat om de gevolgen van de inhoud van de geldleningovereenkomst te overzien. Hij heeft willens en wetens ingestemd met de glasheldere voorwaarden van de geldleningovereenkomst en daar actief een bijdrage aan geleverd.
Tijdens de bespreking die klager sub 3) op 11 juni 2011 had met [voorletter] [C] en [E] is juist afgesproken dat klager sub 3) in zijn Masterplan aandacht zou schenken aan de aandeelhoudersovereenkomsten, het directiereglement en de stemrechten. Dit is vastgelegd in het door [C] opgestelde verslag van de bespreking van 11 juni 2011 en de daarin gemaakte afspraken, van 14 juni 2011. Dit verslag is aangetekend naar klaagster sub 1) gestuurd ter attentie van klager sub 3).
4.6 Tegenover het verwijt dat betrokkene zijn kantoorgenoot mr. [E] niet heeft gecorrigeerd tijdens een bespreking op of omstreeks 21 juli 2011, toen deze zou hebben gezegd dat het de bedoeling was [X2] over te nemen en [X3] c.s. buiten spel te zetten, heeft betrokkene ‑ onder meer en zakelijk weergegeven ‑ het volgende gesteld.
Op 21 juli 2011 vond op initiatief van [C] een overleg plaats met klager sub 3). Dit omdat het vertrouwen van [C] in klager sub 3) ver was gedaald doordat gevraagde informatie ondanks herhaald verzoek niet werd aangeleverd en klager sub 3), getuige zijn mail van 14 juli 2011, zijn contractuele verplichtingen niet wilde nakomen. Bovendien had [E] het project op Bali bezocht en aldaar met betrokkenen bij het project gesproken; dat had geleid tot vragen en bevindingen die volgens [C] door klager sub 3) moesten worden beantwoord en toegelicht in een persoonlijk onderhoud. Bij het gesprek waren [voorletter] [C], [E], betrokkene, klager sub 3) en diens kantoorgenoot mr. [F] aanwezig. [voorletter] [C] had betrokkene verzocht als zijn vertrouwensman bij het overleg aanwezig te zijn. Het is niet zo dat betrokkene [C] uitdrukkelijk moest instrueren om geen wijzigingen aan te brengen conform het voorstel van klager sub 3). Er was afgesproken dat pandrecht zou worden gevestigd op alle aandelen in klaagster sub 2), dus 100% en geen 45%. Voor [C] was dat volstrekt helder.
[E] heeft gezegd dat het, gezien de situatie en zijn bevindingen te Bali, voor [C] mogelijk moest zijn om haar investering veilig te stellen en haar geld terug te krijgen. In de brief van 25 juli 2011 van klager sub 3) aan [C] wordt nergens en op geen enkele wijze verwezen naar de bedoeling om klager sub 3) 'kalt zu stellen'. Dit is ook nimmer de bedoeling geweest van [C]. [C] wilde voldoende zekerheid dat het ter geld geleende bedrag kon worden terugbetaald en dat was zijn goed recht.
Doordat klager sub 3) tijdens het gesprek van 21 juli 2011 de bezwaren van [C] niet heeft kunnen wegnemen, geen afdoende antwoorden had op de vragen van [E], niet voldoende toelichting kon geven op de bevindingen van [E] en nog steeds geen inzicht wilde geven in verschillende documenten, daalde het vertrouwen van [C] steeds verder. [C] besloot niet verder met klaagster sub 1) samen te werken en dus ook niet te participeren in klaagster sub 2). Dit is op 21 juli 2011 aan klager sub 3) medegedeeld.
4.7 Tegenover het verwijt dat betrokkene tijdens de kort-gedingzitting achter [C] is blijven zitten, terwijl ter sprake was gekomen dat hij als getuige gehoord zou kunnen worden, heeft betrokkene ‑ onder meer en zakelijk weergegeven ‑ het volgende gesteld.
Betrokkene is op verzoek van Boels Zanders Advocaten als toehoorder bij het kort geding aanwezig geweest, dit met het oog op de vervolgprocedures. Doordat betrokkene een aantal keren als accountant en adviseur van [C] bij gesprekken met klager sub 3) aanwezig was geweest, zou het mogelijk kunnen zijn dat betrokkene desgevraagd bij Boels Zanders Advocaten melding zou kunnen maken van mogelijke onjuistheden in hetgeen klager sub 3) tijdens het kort geding naar voren zou brengen. Betrokkene is niet als getuige gehoord geworden, noch in het kort geding noch in de vervolgprocedures.
4.8 Tegenover het verwijt dat de tekst van een door betrokkene in de pandovereenkomst opgenomen bepaling erop is gericht klager sub 1) zo spoedig mogelijk “kalt zu stellen” en haar alle aandelen in klaagster sub 2) af te nemen, heeft betrokkene ‑ onder meer en zakelijk weergegeven ‑ het volgende gesteld.
In de geldleningovereenkomst van 25 mei 2011, die door partijen is ondertekend, is opgenomen dat op klager sub 3) de plicht rust om een pandrecht op alle aandelen van klaagster sub 2) te vestigen. Dat klager sub 3) stelt dat de achterliggende gedachte bij het vestigen van het pandrecht niet anders kan zijn dan [X1] zo spoedig mogelijk "kalt zu stellen" is onjuist en suggestief. Natuurlijk wilde [C] een pandrecht op alle aandelen; dat was overeengekomen in artikel 7 van de geldleningovereenkomst.
De namens [C] aangereikte pandrechtovereenkomst is per mail toegezonden op 10 juni 2011. Vervolgens is deze overeenkomst onderwerp van gesprek geweest tijdens de bespreking van 11 juni 2011. Klager sub 3) heeft toen geen bezwaren geuit. Ook nadat [C] op 16 juni 2011, aangetekend per post, de pandakte nogmaals toestuurde en mededeelde dat de inhoud van de pandakte conform de gemaakte afspraken was, uitte klager sub 3) geen bezwaren. Klager sub 3) doet het nu voorkomen dat de bepalingen over stemrecht en winstrecht voor hem bezwaarlijk zijn en louter bedoeld zijn om hem alle aandelen in klaagster sub 2) af te nemen om zo de weg vrij te maken naar het project en de winst. Dit is onjuist. In zijn mail van 14 juli 2011 had klager sub 3) uitsluitend bezwaren tegen het percentage van de aandelen waarop het pandrecht zou worden gevestigd en de ondertekening door de echtgenote van klager sub 3). Klager sub 3) veronderstelt een bepaalde gedachtegang bij [C] en betrokkene, die door geen enkel bewijsmiddel wordt onderschreven.
4.9 Tegenover het verwijt dat betrokkene al op 8 juni 2011 wist dat geen aandelentransactie in de planning stond en dat hij zijn cliënten ([C]) zou helpen binnen niet al te lange tijd de onderneming van klagers te doen wegroven en dat hij zich heeft laten gebruiken om klagers € 4.000.000 afhandig te maken, heeft betrokkene ‑ onder meer en zakelijk weergegeven ‑ het volgende gesteld.
Bij betrokkene was niet bekend wat de waarde van de projectgrond / het project was. Hoe zou hij dat ook moeten kunnen weten? Klager sub 3) verstrekte ondanks herhaalde verzoeken geen relevante financiële informatie, ook niet over de aangekochte percelen grond. Klager sub 3) stelt dat betrokkene en [C] de feiten uit de due diligence kenden. Betrokkene vraagt zich af welk due diligence klager sub 3) bedoelt.
Betrokkene heeft op verzoek en aangeven van [C] samen met [E] een actieplan opgesteld, waardoor het juist wel mogelijk zou moeten worden dat aandelen aangekocht konden worden. De acties waren vooral gericht op het verkrijgen van formalisering en confirmatie van documenten en het verkrijgen van financiële informatie. Dit om voor [C] het benodigde comfort te krijgen om de samenwerking uit te breiden. Het was immers uiteindelijk de bedoeling dat [C] zou gaan participeren in klaagster sub 2). In de geldleningovereenkomst is dit ook expliciet opgenomen. En het antwoord op de vraag wat de datum in december 2012 te betekenen heeft, is heel simpel. In december 2012 zou het resort volgens de planning van klager sub 3) open moeten gaan!
Klager sub 3) veronderstelt een bepaalde gedachtegang - te weten: dat betrokkene al op 8 juni 2011 wist dat geen aandelentransactie in de planning stond en hij zijn cliënten zou helpen binnen niet al te lange tijd de onderneming van klager sub 3) te doen wegroven - die hij met geen enkel bewijs schraagt.
4.10 Tegenover het verwijt dat de voorzieningenrechter en de rechtbank met hulp van betrokkene door [C] op het verkeerde been zijn gezet en dat betrokkene door zijn passieve houding ermee heeft ingestemd dat rechtens een onjuist oordeel door zowel de voorzieningenrechter als de rechtbank zou worden gegeven, heeft betrokkene ‑ onder meer en zakelijk weergegeven ‑ het volgende gesteld.
Het is niet juist, zoals klager sub 3) stelt, dat de rechtbank en de voorzieningenrechter ten aanzien van de achterliggende kwalificering van het pandrecht en de daaraan ten grondslag liggende overeenkomst(en) met hulp van betrokkene door [C] op het verkeerde been zijn gezet. Of de kennelijke gedachte was dat klager sub 3) gretig was en alles zou tekenen, laat zich raden. Dit laat echter onverlet dat klager sub 3) advocaat was en jurist is. Hij was dus als geen ander in staat om de inhoud van de overeenkomsten en de gevolgen daarvan te
beoordelen. [C] en betrokkene zijn daar in ieder geval steeds van uit gegaan, mede gelet op de betrokkenheid van klager sub 3) bij de totstandkoming van de geldleningovereenkomst en zijn aanvullingen daarop. Hij kan zich daarom niet beroepen op dwaling, misleiding of bedrog. Een "kapingstrategie" en een complottheorie is door klager sub 3) niet bewezen.
Betrokkene is zich bewust van de beperkingen van zijn kennis. Hij is geen jurist, geen fiscalist en geen advocaat. In de periode maart 2011 tot en met juli 2011 heeft hij in zijn rol van vertrouwensman [C] als accountant en adviseur bijgestaan. Die rol bestond vooral uit het opvragen en zien te verkrijgen van relevante informatie, waaronder financiële. Ondanks herhaaldelijk verzoek van betrokkene, zowel mondeling als schriftelijk, bleef klager sub 3) hierin ver achter. Daar waar betrokkene tegen de grenzen van zijn deskundigheid en ervaringen aanliep, schakelde hij - zoals van hem als professional mag worden verwacht ‑ specialisten in van binnen zijn eigen organisatie, maar ook van daarbuiten. Vanwege zijn bewust zijn van zijn beperkingen in kennis, heeft betrokkene geen rol gehad en ook niet willen en kunnen spelen in de gerechtelijke procedures. Vanaf 26 juli 2011, nadat [C] per brief het aan klager sub 3) geleende bedrag van € 500.000 terugvroeg, is betrokkene teruggetreden en werd [C] bijgestaan door Boels Zanders Advocaten. Betrokkene speelde geen rol in de procedure en is hierin door Boels Zanders Advocaten ook niet betrokken. Betrokkene is, voor zover dit al van hem verwacht mocht worden, daarom ook op geen enkele wijze in de gelegenheid geweest ter schadebeperking naar voren te stappen. Dat dit wel van hem verwacht mocht worden, wordt door klagers niet en nergens met feiten of argumenten onderbouwd. Of door de rechtbank en de voorzieningenrechter een verkeerd oordeel is gegeven, is in hoger beroep ter beoordeling aan het Gerechtshof. De stelling dat betrokkene er door zijn passieve houding ermee heeft ingestemd dat een onjuist oordeel zou zijn gegeven gaat daarmee volledig mank en is door klagers niet bewezen.
4.11.1 Klagers hebben de uitvoerige en gemotiveerde weerspreking van de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde verwijten niet, dan wel onvoldoende, betwist. Zij hebben in reactie daarop, wat wel op hun weg lag, evenmin nadere feiten en omstandigheden gesteld die hun klacht kunnen ondersteunen. Mede inachtnemend hetgeen hiervoor in 4.3 is overwogen, moet geoordeeld worden dat klagers in geen enkel opzicht aannemelijk hebben kunnen maken dat betrokkene een tuchtrechtelijk verwijt treft.
4.11.2 De essentie van de klacht is kennelijk gelegen in de bezwaren van klagers tegen de inhoud van de pandakte. De mede door klager sub 3) namens klaagster sub 1) ondertekende ‘overeenkomst van geldlening’ van 25 mei 2011 houdt in artikel 7 in dat de schuldenaar zekerheid dient te verstrekken. Het in de litigieuze pandakte vermelde is niet in strijd met hetgeen op 25 mei 2011 werd overeengekomen en, nog daargelaten of betrokkene wel verantwoordelijk kan worden gehouden voor de inhoud van het door zijn kantoorgenoot mr. [E] opgestelde stuk, gesteld noch gebleken is dat over de inhoud van de pandakte verder duidelijke afspraken waren gemaakt, zodat alleen daarom al niet kan worden geoordeeld dat betrokkene zich daaraan niet heeft gehouden, laat staan dat hij zijn cliënten op een hem als accountant verwijtbare wijze zou hebben ondersteund in het innemen van civielrechtelijk laakbare standpunten.
4.11.3 Ook overigens is niet aannemelijk geworden dat betrokkene bij het begeleiden van zijn cliënt [C] enige voor accountants geldende tuchtrechtelijke norm heeft overschreden, ook niet met het aanwezig blijven tijdens de kort-gedingzitting, terwijl niet uitgesloten was dat hij in een latere procedure als getuige zou moeten optreden.
4.12 Op grond van het voorgaande dient de klacht dan ook in alle onderdelen ongegrond te worden verklaard.
5. Beslissing
De Accountantskamer verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.B. Werkhoven, voorzitter, mrs. W.M. de Vries en H. de Hek (rechterlijke leden) en A.M.H. Homminga AA en Th.A. Verkade RA (accountantsleden), in aanwezigheid van W. Welmers, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 21 november 2014.
_________ __________
secretaris voorzitter
Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________
Ingevolge artikel 43 Wtra, juncto de artikelen 31 en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004 kunnen klagers en betrokkenedan wel de voorzitter van de Nba tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA Den Haag). Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.