ECLI:NL:TACAKN:2013:YH0341 Accountantskamer Zwolle 12/1130 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2013:YH0341
Datum uitspraak: 08-02-2013
Datum publicatie: 08-02-2013
Zaaknummer(s): 12/1130 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen:
  • Klacht gegrond met tijdelijke doorhaling
  • Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie:   Klachten van ex-echtgenote over handelwijze van betrokkene aangaande de jaarstukken die van belang zijn voor de vaststelling van de alimentatieverplichting en voor de verdeling van hun huwelijksgoederengemeenschap. Het merendeel van de gemaakte verwijten inzake 'creative accounting' faalt, maar de verwijten over de verantwoording van de nieuwe woning van betrokkene als effecten onder de vlottende activa en over het opnemen van de kosten van zijn advocaat als kosten van de vennootschap zijn terecht. Die handelwijze is in strijd met de van betrokkene te vergen deskundigheid en zorgvuldigheid. Voorts is gegrond het verwijt dat betrokkene niet heeft verhinderd dat een bevriend accountant een voor hem kenbaar onvolledig en onjuist en dus misleidend stuk aan de rechter heeft voorgelegd. Op die wijze heeft betrokkene het fundamentele beginsel van integriteit geschonden. Gelet op die schendingen, het op die wijze misbruik maken van de achterstand bij klaagster in kennis en deskundigheid en het laten leiden door eigenbelang, acht de Accountantskamer de maatregel van tijdelijke doorhaling voor de duur van 6 weken passend en geboden.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 12/1130 Wtra AK van 8 februari 2013 van

X ,

wonende te [woonplaats],

K L A A G S T E R ,  

t e g e n

Y ,

registeraccountant,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E ,

raadsman mr. J.C.J. Wouters.

1. Het verloop van de procedure

1.1 De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-          het op 7 juni 2012 ingekomen klaagschrift, met bijlagen;

-          het op 2 augustus 2012 ingekomen verweerschrift, met bijlagen;

-          een op 13 augustus 2012 ingekomen brief van klaagster;

-          een op 5 oktober 2012 ingekomen brief van klaagster, met bijlagen.

1.2 De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 15 oktober 2012, waar zijn verschenen: klaagster, tot bijstand vergezeld van mr. M.W. Renes, advocaat te Amsterdam, alsmede betrokkene met zijn raadsman/gemachtigde, mr. J.C.J. Wouters, advocaat te Amsterdam.

1.3 Klaagster en betrokkene hebben op deze zitting hun standpunten toegelicht en doen toelichten (klaagster aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) en geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2. De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1 Klaagster en betrokkene zijn in gemeenschap van goederen gehuwd geweest. Op 13 mei 2009 heeft de rechtbank te Utrecht de echtscheiding tussen hen uitgesproken en daarbij beslissingen gegeven over de verdeling van zorg- en opvoedingstaken, het gebruik van de echtelijke woning en de kinderalimentatie voor één van de minderjarige kinderen. De echtscheiding is op 20 augustus 2009 ingeschreven in de registers van de Burgerlijke Stand. De alimentatie voor de andere kinderen, de definitieve alimentatie voor klaagster en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap zijn alle nog in geschil en vormen onderwerp van een nog lopende procedure bij de rechtbank te Utrecht.

2.2 Betrokkene is directeur-grootaandeelhouder (DGA) van de besloten vennootschappen BV1 en BV2, De aandelen in die vennootschappen maken deel uit van de nog te verdelen huwelijksgoederengemeenschap. Via die vennootschappen neemt betrokkene deel in een accountantspraktijk. Betrokkene is openbaar accountant.

2.3 Op 18 augustus 2010 heeft de rechtbank te Utrecht een beschikking gegeven, waarbij een deskundige is benoemd ter beantwoording van vragen inzake - kort gezegd - de alimentatie en de waarde van de onderneming van betrokkene en de daarin participerende vennootschappen op 1 september 2010. Tot deskundige werd benoemd drs. B RA.

2.4 Ten behoeve van diens onderzoek heeft B per brief van 31 januari 2011 aan de advocaat van betrokkene gegevens opgevraagd. Via die advocaat heeft betrokkene bij brief van 12 april 2011 gegevens aangeleverd, waaronder die van de besloten vennootschappen BV1 en BV2. Ook klaagster heeft B informatie harerzijds aangeleverd.

2.5 Per brief van 9 september 2011 heeft B een recapitulatie toegestuurd van de door hem van partijen ontvangen informatie. In die brief heeft B partijen tevens verzocht nog enige aanvullende gegevens en toelichtingen te verstrekken. Op dit verzoek is door betrokkene bij brief van 4 november 2011 gereageerd.

2.6 Na het door B uitbrengen van een verslag, zouden partijen in de gelegenheid worden gesteld zich uit te laten over dat verslag door middel van conclusies na deskundigenbericht.

3. De klacht

3.1 Ten grondslag aan de ingediende klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop door en namens klaagster gegeven toelichting, grieven van klaagster over betrokkenes optreden in de alimentatie- en boedelscheidingsprocedure.

3.2 De klacht behelst de volgende verwijten:

a) betrokkene heeft zich schuldig gemaakt aan “creative accounting” door in de jaarrekeningen vanaf 2007 van BV1 en BV2:

-          de werkelijke aard van de handelstransacties, bezittingen en schulden niet weer te geven en

-          in materieel opzicht de feiten niet juist en volledig weer te geven.

Bovendien heeft hij verzuimd ervoor te zorgen dat de informatie tijdig en op de juiste wijze werd geregistreerd en gerubriceerd;

b) betrokkene heeft onjuiste informatie over zijn inkomen en, daarmee samenhangend, de welstand van het gezin ten tijde van het huwelijk met klaagster bij de rechtbank aangeleverd;

c) betrokkene heeft, onder omstandigheden waarbij sprake was van een bedreiging in verband met eigenbelang, geen waarborgen getroffen om die bedreiging weg te nemen of tot een aanvaardbaar niveau terug te brengen;

d) betrokkene heeft een bevriende accountant onjuiste accountantsverklaringen inzake zijn inkomen en inzake de jaarrekening 2009 van BV1 laten opstellen, om de schijn te wekken dat bedreigingen werden weggenomen.

3.3 Volgens klaagster heeft betrokkene met een en ander gehandeld in strijd met het bepaalde in de artikelen C-300.7, C-310.1, C-320.1, C-320.2, C-320.3, C-340.1, C-340.2, C-340.3 en C-340.4 van de Verordening gedragscode (RA’s) (hierna: VGC).  

4. De gronden van de beslissing

4.1 Op grond van artikel 33 Wet RA is de registeraccountant bij het beroepsmatig handelen onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet RA bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2 Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft moet, nu dit plaatshad na 1 januari 2007, worden getoetst aan de sinds die datum vigerende Verordening Gedragscode RA’s (hierna: VGC) en daarvan in het bijzonder het (voor alle accountants geldende) deel A en het (voor accountants in business geldende) deel C, dit laatste nu de klacht ziet op gedragingen van betrokkene in zijn hoedanigheid van bestuurder van twee besloten vennootschappen en aldus als accountant in business. Aan de zijde van betrokkene is dienaangaande een ander standpunt ingenomen, maar dat vindt geen steun in het recht en wordt daarom verworpen. Voor zover betrokkene heeft doen aanvoeren dat hij in de onderhavige kwestie niet heeft gehandeld als accountant maar als privépersoon en daarom op dit punt niet onderworpen zou zijn aan het tuchtrecht, wordt die stelling eveneens verworpen. Aan betrokkene worden immers gedragingen verweten die voldoende verband houden met zijn beroepsmatig handelen in de zin van artikel 33 van de Wet op de registeraccountants.

4.3 Betrokkene heeft allereerst verzocht de behandeling van de klacht aan te houden totdat de civiele rechter onherroepelijk heeft beslist in de zaken die thans bij de Rechtbank Utrecht aanhangig zijn. De Accountantskamer wijst dit verzoek af, omdat gesteld noch aannemelijk is geworden dat en/of hoe de uitkomsten van genoemde civiele zaken van belang kunnen zijn bij de - hiervoor onder 4.2 bedoelde - in deze zaak door de Accountantskamer aan te leggen tuchtrechtelijke toets.

4.4 De Accountantskamer stelt voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klaagster is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.5.1 Klaagster heeft met betrekking tot klachtonderdeel a) aangevoerd:

-          dat betrokkene in de periode tussen het uiteengaan van partijen en de definitieve waardering van BV1 grote bedragen uit die onderneming heeft laten verdwijnen via de rekening-courant;

-          dat BV1 op 1 juli 2009 voor € 635.000,-- een woning heeft gekocht in [plaats] die door betrokkene wordt bewoond en verder niet zakelijk wordt gebruikt en dat betrokkene die woning ten onrechte op de balans in de rubriek “vlottende activa” als beleggingsobject onder de post effecten heeft ondergebracht, die woning niet expliciet heeft vermeld in de jaarrekening (terwijl de waarde ervan duidelijk meer bedroeg dan 10% van het rubriekstotaal) en bovendien de aan die woning gekoppelde schuld bij een kredietinstelling wel duidelijk op de balans heeft vermeld;

-          dat betrokkene de waarde van BV1 verder kunstmatig heeft verlaagd door de schulden aan de groepsmaatschappij BV2 te verhogen;

-          dat eind 2007 nog een dividenduitkering heeft plaatsgevonden van BV1 aan slechts één van de twee aandeelhouders, te weten betrokkene, die heeft verzuimd de andere 50% aan klaagster af te dragen;

-          dat de pensioenvoorziening eind 2010 plotseling van de balans is verdwenen en de post “overige voorzieningen” in het jaar 2010 een vreemde ontwikkeling vertoont;

-          dat betrokkene het resultaat van BV1 heeft verlaagd door vanaf 2008 de algemene kosten sterk te verhogen en wel door de kosten van zijn advocaat, die adviseert met betrekking tot de echtscheiding, op te nemen als kostenpost en een schuld van een vriend van betrokkene (S) aan de vennootschap grotendeels kwijt te schelden.

Bovendien heeft betrokkene kennelijk verzuimd de jaarrekening 2008 van BV2 tijdig te publiceren, nu deze ontbreekt op het overzicht van de Kamer van Koophandel van 8 maart 2012.

4.5.2 Namens betrokkene is hier achtereenvolgens het volgende tegenover gesteld.

- ten aanzien van het laten verdwijnen van grote bedragen via de rekening-courant:

In 2007 is een eenmalig dividend van € 500.000 bruto (na dividendbelasting € 425.000 netto) gedeclareerd. Dit bedrag is niet daadwerkelijk betaald, maar ten gunste van de rekening-courant aandeelhouder gebracht, hetgeen het grootste deel van de mutatie in de rekening-courant ad € 384.584 verklaart. Verdwenen is het bedrag daarmee uiteraard niet.

- ten aanzien van de verantwoording als effecten in de jaarrekening van een woning, die door BV1 op 1 juli 2009 is gekocht:

Aangezien de woning is aangeschaft als beleggingsobject, is deze onder de vlottende activa opgenomen. De woning behoort zeker niet tot de vaste activa, omdat deze niet bestemd is om de uitoefening van de werkzaamheden van de rechtspersoon al of niet duurzaam te dienen. Zij behoort onmiskenbaar tot de vlottende activa. Van de vijf categorieën van artikel 3:364, lid 3, BW heeft betrokkene gekozen voor de categorie effecten. De schuld van € 500.000 aan de kredietinstelling is blijkens de toelichting in de jaarrekeningen een lening onder het verband van hypotheek, opgenomen bij ING Bank.

- ten aanzien van het verhogen van de schulden aan de groepsmaatschappij BV2:

De rekening-courant tussen BV1 en BV2 is in de jaarrekeningen correct weergegeven. BV2 verricht betalingen voor BV1 en dat leidt tot een vordering in de balans van de eerste vennootschap en een schuld in de balans van de tweede vennootschap. Voor de waarde van de beide vennootschappen, die in de verdeling betrokken moet worden, maakt dat niets uit.

- ten aanzien van de dividenduitkering van BV1 aan betrokkene, die eind 2007 heeft plaatsgevonden:  Er is geen sprake van een verzuim om 50% van het dividend in 2007 aan klaagster af te dragen. Betrokkene is aandeelhouder in BV1 en niet klaagster. De dividenduitkering is in de rekening-courant van betrokkene bij BV1 verwerkt. Deze post is dus onderdeel van de informatie die aan B is aangeleverd in het kader van de opdracht die de rechter aan B heeft verleend.

- ten aanzien van het eind 2010 plotseling van de balans verdwijnen van de pensioenvoorziening en het door de post “overige voorzieningen” in het jaar 2010 vertonen van een vreemde ontwikkeling:

In de balans per 31 augustus 2010 ontbreekt inderdaad de pensioenvoorziening. Op pagina 5 van de balans is echter duidelijk dat nummer 15 ontbreekt. Op pagina 19 van de balans wordt in noot 15 de pensioenvoorziening van € 538.499 gewoon toegelicht. Klaagster heeft dus gebruik gemaakt van een fout concept. De definitieve jaarrekening 2010, waarin de fout is hersteld, is wel aan B en aan klaagster toegestuurd. De post “overige voorzieningen” is toegenomen als gevolg van de aankondiging van de hypotheekhouder op het vastgoed van RP dat hij verlangde dat de aandeelhouders zich persoonlijk borg zouden stellen.

- ten aanzien van de stelling dat betrokkene het resultaat van BV1 heeft verlaagd door vanaf 2008 de algemene kosten sterk te verhogen en wel door de kosten van zijn advocaat op te nemen als kostenpost en een schuld van een vriend van betrokkene aan de vennootschap grotendeels kwijt te schelden:

De post algemene kosten van € 109.270 in de winst- en verliesrekening bestaat inderdaad grotendeels uit de kosten van juridische en fiscale advisering met betrekking tot echtscheidingsprocedure. In 2009 is dit (op een bedrag van € 25.000 na) ook het geval evenals in de winst- en verliesrekening over de periode 1 januari 2010 tot en met 31 augustus 2010. Betrokkene kan het bedrag van € 408.087 dat volgens klaagster op deze manier ten onrechte is afgeschreven, niet plaatsen. Wat daarvan ook zij, betrokkene heeft aan B de specificatie van de algemene kosten volledig transparant gemaakt. Wat de verantwoording van die kosten in de jaarrekening betreft, is betrokkene van oordeel dat dit kosten van de vennootschap zijn. De inzet van de procedure tussen klaagster en betrokkene

is immers de waarde van de deelnemingen van de vennootschappen en de draagkracht die betrokkene daaraan kan ontlenen. De invloed daarvan op de verdeling van het vermogen is

een kwestie waarover B de rechtbank moet adviseren. S was een goede vriend van zowel klaagster als betrokkene, die met zijn eenmanszaak in de financiële problemen was gekomen. Met medeweten van klaagster heeft betrokkene vanuit BV1 een lening aan S verstrekt ter overbrugging van diens liquiditeitsproblemen. Ondanks herhaalde verzoeken en aanmaningen heeft S tot en met 31 december 2010 niet betaald. Daarom is in 2009 de vordering op S volledig voorzien.

- ten aanzien van het ontbreken van de publicatiestukken 2008 in het overzicht van de Kamer van Koophandel:

Uit het geproduceerde overzicht van de Kamer van Koophandel blijkt inderdaad dat over de jaren 2007, 2009 en 2010 wel publicatiestukken zijn gedeponeerd en over het jaar 2008 niet. De vennootschap levert de publicatiestukken altijd elektronisch aan bij de Kamer van Koophandel en kennelijk is daarbij met betrekking tot de publicatiestukken over 2008 iets misgegaan. Dat is hersteld, want de publicatiecijfers 2008 zijn inmiddels wel gepubliceerd en klaagster beschikt trouwens al lang over de volledige jaarrekeningen over deze jaren.

4.5.3 De Accountantskamer overweegt ten aanzien van klachtonderdeel a) en het door partijen dienaangaande gestelde als volgt.

Het door of namens betrokkene gestelde tegenover de stellingen van klaagster inzake:

-          het laten verdwijnen van grote bedragen via de rekening-courant,

-          het verhogen van de schulden aan de groepsmaatschappij BV2,

-          de dividenduitkering van BV1 aan betrokkene, die eind 2007 heeft plaatsgevonden,

-          het eind 2010 plotseling van de balans verdwijnen van de pensioenvoorziening en het door de post “overige voorzieningen” in het jaar 2010 vertonen van een vreemde ontwikkeling en

-          het door betrokkene verlagen van het resultaat van BV1 door een schuld van een vriend van betrokkene aan de vennootschap grotendeels kwijt te schelden,

is vervolgens door klaagster niet meer, dan wel onvoldoende, betwist. De Accountantskamer is dan ook van oordeel dat, voor zover de aan dit klachtonderdeel ten grondslag gelegde feiten al aannemelijk zijn geworden, deze als tuchtrechtelijk niet relevant moeten worden bestempeld en niet tot een gegrond tuchtrechtelijk verwijt aan betrokkene kunnen leiden, zodat het klachtonderdeel a) in zoverre ongegrond moet worden verklaard.

4.5.4 Dit heeft echter niet te gelden voor de eveneens in klachtonderdeel a) opgenomen verwijten van klaagster aan betrokkene inzake:

       I.      de verantwoording als effecten onder de vlottende activa in de jaarrekening van een woning, die door BV1 op 1 juli 2009 is gekocht en

    II.      het door betrokkene opnemen van de kosten van zijn advocaat als kostenpost die op het resultaat van BV1 drukt.

4.5.5 De Accountantskamer overweegt in dit verband ad I. dat in de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving (onder 213, 104) als definitie van een vastgoedbelegging staat vermeld:

“een onroerende zaak (of een deel daarvan) die wordt aangehouden (door de eigenaar of door de lessee onder een financiële leasing) om huuropbrengsten of waardestijging, of beide, te realiseren en niet voor:

a.      gebruik in de productie of de levering van goederen en diensten of voor bestuurlijke doeleinden in het kader van de gewone bedrijfsuitoefening; of

b.      verkoop als onderdeel van de gewone bedrijfsvoering”

en (onder 226, 104) als definitie van effecten:

“de verzamelterm voor waardepapieren zoals aandelen, certificaten van aandelen, claims, obligaties, opties, futures, warrants en inschrijvingen in schuld- en in aandelenregisters”

en (eveneens onder 226, 104) als definitie van financiële activa die deel uitmaken van een handelsportefeuille:

“alle financiële activa die worden aangehouden voor handelsdoeleinden. Een financieel actief wordt aangehouden voor handelsdoeleinden indien het

a.      hoofdzakelijk wordt verworven of aangegaan met het doel het actief op korte termijn te verkopen of

b.      deel uitmaakt van geïdentificeerde financiële instrumenten die gezamenlijk worden beheerd en waarvoor aanwijzingen bestaan voor een recent, feitelijk patroon van winstnemingen op korte termijn.”

Het is naar het oordeel van de Accountantskamer evident dat de woning, die door BV1 op 1 juli 2009 is gekocht en door betrokkene werd bewoond, onder geen van de hiervoor weergegeven definities is te vatten. Ook niet aannemelijk is geworden dat de woning werd aangeschaft om deze op korte termijn te verkopen, zeker niet nu ten tijde van de verantwoording onder “vlottende activa” al was gebleken dat dit niet was geschied. De verantwoording als effecten onder de vlottende activa in de jaarrekening van de onderwerpelijke woning moet dan ook als strijdig met het fundamentele beginsel van ‘deskundigheid en zorgvuldigheid’ als bedoeld in artikel A-100.4 onder c van de VGC worden aangemerkt. Vanwege dit beginsel had voorts van betrokkene verwacht mogen worden dat, gelet op het bedrijfsvreemde karakter en het materiële belang ervan, een toelichting op die post in de jaarstukken had gegeven.

4.5.6 Ook het door betrokkene opnemen van de kosten van zijn (echtscheidings)advocaat als kostenpost die op het resultaat van BV1 drukte, moet, nu het gaat om louter privékosten, als strijdig met evenvermeld beginsel worden aangemerkt. Hieraan kan niet afdoen dat - zoals wel door en namens betrokkene is aangevoerd - de waarde van de deelnemingen van de vennootschappen en de draagkracht die betrokkene daaraan kan ontlenen, inzet is van de procedure tussen klaagster en betrokkene.

4.5.7 Klachtonderdeel a) moet daarom, voor zover het betreft de verwijten als hiervoor bij 4.5.4 onder I. en II. weergegeven, gegrond worden verklaard.  

4.6.1 Met betrekking tot klachtonderdeel b), te weten dat betrokkene onjuiste informatie over zijn inkomen en, daarmee samenhangend, de welstand van het gezin ten tijde van het huwelijk met klaagster bij de rechtbank heeft aangeleverd, heeft klaagster gesteld dat betrokkene vanaf de rekening van BV1, naast een bedrag van € 3.750,-- per maand voor huishoudgeld, ook ten behoeve van de huishouding elke maand een bedrag van € 3.500,-- overmaakte naar een bankrekening bij Van Lanschot en dat hij bij het “verweerschrift, tevens zelfstandig verzoek tot het uitspreken van de echtscheiding” van 9 oktober 2008 niet alle bankafschriften waaruit deze betalingen bleken aan de rechtbank heeft overgelegd.

4.6.2 Betrokkene heeft deze stelling van klaagster doen betwisten door te stellen dat hij aan alle instanties wel altijd de juiste informatie heeft verstrekt.

4.6.3 De Accountantskamer is van oordeel dat klaagster, tegenover de betwisting door betrokkene, onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de door haar bedoelde betalingen van € 3.500,-- bestemd waren als huishoudgeld. Klachtonderdeel b) moet daarom ongegrond worden verklaard.

4.7 Klachtonderdeel c), te weten dat betrokkene, onder omstandigheden waarbij sprake was van een bedreiging in verband met eigenbelang, geen waarborgen heeft getroffen om die bedreiging weg te nemen of tot een aanvaardbaar niveau terug te brengen, is door klaagster, naast de ter onderbouwing van klachtonderdeel a) gestelde feiten, niet nader van een feitelijke grondslag voorzien. Het mist daarom in het licht van klachtonderdeel a) zelfstandige betekenis en moet daarom ongegrond worden verklaard.

4.8.1 Met betrekking tot klachtonderdeel d), te weten dat betrokkene een bevriende accountant onjuiste accountantsverklaringen inzake zijn inkomen en inzake de jaarrekening 2009 van B heeft laten opstellen, zulks om de schijn te wekken dat bedreigingen werden weggenomen, heeft klaagster aangevoerd dat die bevriende accountant, Van der V. AA, een door betrokkene bij de rechtbank Utrecht over te leggen verklaring heeft afgegeven, inhoudende: “Wij zijn van oordeel dat de gegevens vanuit de privébankrekeningen van de familie Y, zoals in deze verantwoording zijn weergegeven, een juiste en volledige weergave geven van de inkomsten en de gezinsuitgaven van familie Y over bovenvermelde jaren”, terwijl hij niet heeft gecontroleerd of hem alle bankafschriften ter inzage waren gegeven.  

4.8.2 Betrokkene heeft te dezen bij verweerschrift doen aanvoeren dat hij voor die verklaring van Van der V niet verantwoordelijk is, maar dat de mededeling van Van der V wel een volledig beeld van de relevante inkomsten en uitgaven van partijen geeft.

4.8.3 De Accountantskamer overweegt met betrekking tot klachtonderdeel d) dat zij ‑ weliswaar in andere samenstelling - op 3 augustus 2012 in het openbaar uitspraak heeft gedaan in de zaak met nummer 11/1987 Wtra AK van klaagster tegen Van  der V, waarin onder meer is vastgesteld:

-          dat Van der V op 3 december 2008 een accountantsverklaring (hierna: de verklaring) heeft afgegeven waarin hij heeft verklaard dat hij de (onder verantwoordelijkheid van betrokkene opgestelde) verantwoording van de inkomsten en bestedingen van en door de familie Y over de jaren 2004 tot en met 2006 heeft gecontroleerd. Deze verklaring besluit met een passage onder het hoofd “Oordeel” die als volgt luidt: “Wij zijn van oordeel dat de gegevens vanuit de privé bankrekeningen van de familie Y, zoals in deze verantwoording zijn weergegeven, een juiste en volledige weergave geven van de inkomsten en gezinsuitgaven van de familie Y over bovenvermelde jaren”;

-          dat de financieel adviseur van klaagster, mr. F. van den BA, desgevraagd kanttekeningen heeft geplaatst bij de verklaring, zulks bij brief van 9 januari 2009 waarin onder meer valt te lezen:

“U heeft ons gevraagd om een reactie te geven op de accountantsverklaring van 3 december 2008 welke is opgesteld door de heer Van der V AA, met betrekking tot de gemiddelde inkomsten en gemiddelde gezinsuitgaven van de familie Y over de jaren 2004 tot en met 2006. (…).

Eerder hebben wij in onze brief van 12 september een eigen analyse gegeven van de inkomsten en uitgaven over de periode 2004 tot en met 2007. De totaaltellingen in de rapportage van Van der V AA vóór toepassing van correcties hebben wij op uw verzoek niet (uitputtend) vergeleken met onze eerdere rapportage. (…).

Van der V AA geeft een accountantsverklaring af waarin hij verklaart dat hij de verantwoording van de inkomsten en bestedingen heeft gecontroleerd overeenkomstig de in Nederland algemeen aanvaarde richtlijnen met betrekking tot controleopdrachten. Wij zijn zeer benieuwd naar de wijze waarop de controle is uitgevoerd omdat geen algemeen aanvaarde richtlijnen bestaan voor de controle van privé administraties of de rubricering van dergelijke uitgaven. In de toelichting op de werkzaamheden hadden wij daarom tenminste een beschrijving verwacht van de werkzaamheden die zijn verricht ter controle van de door [Y] aangeleverde informatie.

Indien de verklaring uitsluitend tot stand is gekomen op basis van de informatie waarvan de man aangeeft dat deze volledig is, moet dit naar onze mening ten minste expliciet worden vermeld in de rapportage. Verder vinden wij het onbegrijpelijk dat Van der V AA uitsluitend op basis van boekingen op privérekeningen kan verklaren dat de verantwoording een juiste en volledige weergave van de inkomsten is. Allereerst mist een duidelijke omschrijving van hetgeen onder "inkomsten" wordt verstaan. (…)

Ons belangrijkste bezwaar tegen de verklaring is evenwel dat de gebruikte informatie geen volledig beeld kan geven van de inkomsten. Zoals wij eerder in onze brief van 12 september 2008 aangaven, bestaat het draagkrachtig inkomen van een ondernemer niet alleen uit de bedragen die privé zijn ontvangen, maar ook uit inkomen dat wèl is genoten, maar niet is overgeboekt naar een privérekening. Als een deel van het inkomen wordt gereserveerd in een rechtspersoon, dan kan dit deel van het inkomen niet in de opstelling van Van der V AA zijn betrokken.

Voor zover Van der V AA verklaart dat de aangeleverde informatie een juiste en volledige weergave geeft van de inkomsten, achten wij dit onjuist. (…).

Het verschil van inzicht tussen partijen ten aanzien van de uitgaven kent twee belangrijke oorzaken.

Allereerst zijn de uitgaven over het jaar 2007 hoger dan de gemiddelde uitgaven in de jaren daarvoor. Deze stijgende lijn in de u itgaven hebben wij in onze brief van 12 september 2008 reeds besproken. Door het jaar 2007 niet op te nemen in de analyse, zijn de gemiddelde totale uitgaven in de rapportage van Van der V AA lager dan onze opstelling.

De tweede oorzaak is de post "correcties ivm uitgaven welke niet tot de reguliere gezinsuitgaven behoren".

In onze brief van 12 september 2008 merken wij reeds op dat de uitgaven niet zonder meer vergelijkbaar zijn met de behoefte. (…).

De rapportage van Van der V AA kan in dat kader niet worden gezien als aanvullende informatie nu de rapportage ten aanzien van de uitgaven volstrekt onvoldoende wordt onderbouwd en ten aanzien van de inkomsten zelfs pertinent onjuist is.”

-          dat Van der V heeft erkend dat de vorm van de verklaring wellicht niet de juiste is geweest en dat hij bij nader inzien zijn oordeel had moeten beperken tot de conclusie dat de inkomsten en uitgaven overeenstemmen met de aan hem voorgelegde bankgegevens van de familie Y RA, waarbij niet is vastgesteld of alle bankrekeningen aan hem ter inzage zijn gegeven;

en waarin de Accountantskamer tot de oordelen is gekomen:

-          dat Van der V bij het afgeven van de verklaring de van toepassing zijnde vaktechnische voorschriften, zoals bijvoorbeeld neergelegd in Standaard 4400 van de (op artikel A-130.7 van de VGC steunende) Nadere voorschriften controle- en overige standaarden niet (volledig) heeft nageleefd, waaruit volgt dat Van der V, door deze verklaring in deze vorm af te geven, heeft gehandeld in strijd met de fundamentele beginselen van zorgvuldigheid en deskundigheid en professioneel gedrag, alsmede

-          dat niet is aangevoerd of gebleken dat Van der V heeft onderzocht of, en zo ja in hoeverre, zijn relatie met betrokkene, waarvan hij niet heeft betwist dat deze zowel een zakelijke kant als een vriendschappelijke kant heeft, van belang zou kunnen zijn - juist met het oog op zijn professionele oordeelsvorming - bij het aanvaarden of uitvoeren van diens opdracht, waaruit volgt dat Van der V het conceptueel raamwerk als bedoeld in de artikelen A-100.5 e.v. in verbinding met artikel B1-200.3 VGC niet heeft toegepast.

4.8.4 Betrokkene heeft met betrekking tot klachtonderdeel d) ter zitting verklaard:

-          dat hij “er niet blanco in zat” en had gesproken met Van der V, die geen bezwaar tegen de opstelling van betrokkene had,

-          dat hij tegen Van der V heeft gezegd dat hij er samen met de advocaat iets van moest maken voor de rechtbank en

-          dat hij, toen hij een van de eerste concepten van het stuk van Van der V had gezien, ook tegen zijn advocaat heeft gezegd dat het een fatsoenlijke verklaring moest worden waar de rechtbank “iets mee kan”.

4.8.5 De Accountantskamer is van oordeel dat betrokkene reeds bij het zien van het eerste concept van het stuk van Van der V had moeten signaleren dat het in de voorliggende vorm niet deugde omdat de inhoud ervan, naar betrokkene wist althans redelijkerwijs moest weten, niet juist kon zijn. Door niet te verhinderen dat Van der V het stuk aan de rechtbank presenteerde in de vorm waarin dat is geschied, heeft betrokkene meegewerkt aan het onjuist voorlichten van de rechtbank. Hij heeft aldus niet vermeden dat hij in verband werd gebracht met rapportages en andere informatie die naar zijn oordeel een bewering bevat die op onzorgvuldige wijze is verstrekt, niet volledig was en een verkeerde indruk wekte als gevolg waarvan de bewering als misleidend kan worden ervaren. Zodoende heeft betrokkene het fundamentele beginsel “integriteit” als bedoeld in artikel A-100.4 en nader uitgewerkt in hoofdstuk A-110 van de VGC geschonden. Klachtonderdeel d) moet daarom in zoverre gegrond worden verklaard.

4.9 Op grond van artikel 2 Wtra kan de Accountantskamer een tuchtrechtelijke maatregel opleggen. Bij het bepalen van de zwaarte van de op te leggen maatregel worden in aanmerking genomen de aard en ernst van de hiervoor omschreven schendingen van voor betrokkene geldende gedrags- en beroepsregels. Betrokkene heeft in de alimentatie- en boedelscheidingsprocedure misbruik gemaakt van de achterstand van klaagster in deskundigheid en informatie. Hij heeft zich daarbij kennelijk laten leiden door eigenbelang met (mogelijk) nadelige gevolgen voor klaagster. Alles in aanmerking nemende, waaronder ook de oplegging van maatregelen in vergelijkbare gevallen, is de Accountantskamer van oordeel dat in deze klachtzaak de maatregel van tijdelijke doorhaling voor de duur van zes weken passend en geboden is.

5. Beslissing

De Accountantskamer:

-          verklaart de klacht in de onderdelen a) en d) gegrond in voege als hiervoor omschreven;

-          legt ter zake op de maatregel van tijdelijke doorhaling van de inschrijving van de accountant in het registe r als bedoeld in artikel 1, onder j. Wtra voor de duur van 6 (zes) weken. Deze doorhaling gaat in op de tweede dag volgend op de dag waarop deze beslissing onherroepelijk is geworden én de voorzitter van de Accountantskamer een last tot tenuitvoerlegging heeft uitgevaardigd en eindigt daarna na ommekomst van één maand;

-          verklaart de klacht voor al het overige ongegrond;

-          verstaat dat de AFM en de voorzitter van de beroepsorganisatie na het onherroepelijk worden van deze uitspraak én de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer ingevolge artikel 9, tweede lid, juncto 47 Wtra zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in het register, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven;

-          verstaat voorts dat op grond van het bepaalde in artikel 23, derde lid, Wtra het door klaagster betaalde griffierecht van € 70,-- (zeventig euro) door betrokkene wordt vergoed.

Aldus beslist door mr. W.F. Boele, voorzitter, mr. E.A. Maan en mr. W.M. de Vries (rechterlijke leden) en P.A.S. van der Putten RA en J. Maan AA (accountantsleden) in aanwezigheid van W. Welmers, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2013.

_________                                                                                        __________

secretaris                                                                                           voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra, juncto artikelen 31 en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004, kunnen klaagster, betrokkenedan wel de voorzitter van de beroepsorganisatie tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus 20021, 2500 EA   Den Haag. Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.