ECLI:NL:TACAKN:2013:58 Accountantskamer Zwolle 13/471 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2013:58
Datum uitspraak: 01-11-2013
Datum publicatie: 04-11-2013
Zaaknummer(s): 13/471 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie:   Vergeefse klacht over het door de accountant beëindigen van de opdrachtrelatie, nu de opdrachtgever vanwege de openstaande declaraties en het daardoor opschorten van verdere werkzaamheden door de accountant er alleszins rekening mee moest houden dat de opdracht zou worden teruggegeven. Geen blijk van een onjuiste afweging door de accountant van de op het spel staande belangen. De accountant behoefde de opvolgend accountant niet van informatie te voorzien nu pas om informatie werd verzocht nadat de opvolgend accountant de opdracht van opdrachtgever al had aanvaard. Tot slot is niet aannemelijk geworden dat de accountant omtrent de door hem afgegeven samenstellingsverklaring de verslaggevingsregels niet heeft nageleefd.

ACCOUNTANTSKAMER

 

 

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 13/471 Wtra AK van 1 november 2013 van

X B.V. ,

gevestigd te [plaats],

vertegenwoordigd door haar directeur A,

K L A A G S T E R ,

raadsman: mr. W.L.R. Schuurmans,

t e g e n

Y ,

registeraccountant,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E ,

raadsman: mr. M.W. Renes.

1. Het verloop van de procedure

1.1 De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-          het op 5 maart 2013 ingekomen klaagschrift van 4 maart 2013, met bijlage;

-          de op 22 april 2013 ingekomen brief van 19 april 2013 van klaagster, met bijlagen;

-          het op 15 mei 2013 ingekomen verweerschrift van 14 mei 2013, met bijlagen.

1.2 De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 2 september 2013 waar zijn verschenen: namens klaagster, de heer A, bijgestaan door zijn raadsman, mr. W.L.R. Schuurmans, advocaat te Roden, en betrokkene in persoon, bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.W. Renes, advocaat te Amsterdam.

1.3 Klaagster en betrokkene hebben op genoemde zitting hun standpunten doen toelichten (klaagster aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) respectievelijk toegelicht en doen antwoorden respectievelijk geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2. De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1 De heer A (hierna: A) is directeur van B Holding [plaats] B.V. (hierna: B), alsmede van klaagster, de werkmaatschappij van B.

2.2 Betrokkene is openbaar accountant en verbonden aan C & Co accountants en belastingadviseurs te [plaats]. Op 8 januari 2010 heeft betrokkene aan klaagster een opdrachtbevestiging gezonden voor het samenstellen van de jaarrekeningen van B en klaagster per 31 december 2008.

2.3 Op 24 september 2012 zond betrokkene aan A een brief, inhoudende:

“Naar aanleiding van het telefonisch contact tussen u en ondergetekende inzake de openstaande nota’s van [B] en [klaagster] per 1 september 2012 en de daaropvolgende herinneringen en aanmaningen het volgende.

U heeft aangegeven de openstaande nota’s niet te kunnen voldoen. Ondergetekende heeft u vervolgens ingelicht over de consequenties met betrekking tot de door ons voor u te verrichten werkzaamheden. Hij heeft u toegezegd hierover in overleg te treden met de heer D.

Na onderling beraad en gezien het feit dat u in het verleden herhaaldelijk nota’s niet tijdig heeft voldaan en wij desondanks onze dienstverlening hebben gecontinueerd, is besloten om per 1 oktober 2012 onze dienstverlening op te schorten tot het moment dat alle nota’s zijn voldaan. Dit betekent concreet dat wij de loonaangifte van september 2012 nog voor u zullen verzorgen, echter alle overige werkzaamheden zullen worden stopgezet. De in onze Algemene Voorwaarden, onder art. J., opgenomen incassovoorwaarden blijven onverkort van toepassing en helaas zullen wij verder gaan met incassomaatregelen.”

2.4 In vervolg op de brief van 24 september 2012 heeft betrokkene A bij brief van

2 november 2012 de ontvangst van een deelbetaling van € 500,- bevestigd en hem de mogelijkheid geboden te komen tot een betalingsafspraak. Betrokkene heeft hierbij vermeld dat dit niet betekende dat de dienstverlening zou worden hervat, maar dat deze opgeschort zou blijven totdat alle openstaande nota’s zouden zijn voldaan, alsmede dat de incassovoorwaarden onverkort van toepassing zouden blijven.

2.5 Op 28 november 2012 heeft betrokkene de samenstelopdracht voor klaagster en B afgerond en de samengestelde jaarrekeningen 2011 voor beide vennootschappen aan A overhandigd.

2.6 Betrokkene heeft A bij brief van 31 december 2012 het volgende meegedeeld:

“In het verleden hebben wij u er meerdere keren op gewezen dat het (onder meer) voor de aansprakelijkheid van u in privé van groot belang is dat uw besloten vennootschap de verschuldigde omzetbelasting tijdig voldoet. Ook hebben wij aangegeven dat dat geldt als pas later blijkt dat over een bepaald jaar te weinig omzetbelasting is afgedragen. Ook deze omzetbelasting zal per ommegaande (middels een zogenaamde suppletie-aangifte) moeten worden afgedragen aan de Belastingdienst. Volgens onze informatie heeft vorenstaande zich sowieso voorgedaan met betrekking tot de jaren 2009, 2010 en 2011. Naast aansprakelijkheid in privé, kan het niet voldoen van de belasting eveneens leiden tot naheffingsaanslagen met (forse) boetes. (…).”

2.7 Op advies van de heer E AA (hierna: E) heeft A bij de heer F van C & Co specificaties opgevraagd van een aantal posten in de jaarrekening. De gevraagde specificaties heeft A ontvangen. Nadien heeft A verzocht om een gedetailleerdere specificatie van de balansschuld omzetbelasting per 31 december 2011.

2.8 Bij brief van 11 januari 2013 heeft betrokkene aan A meegedeeld de dienstverlening aan klaagster, A en B intern te hebben geëvalueerd en te hebben besloten deze niet te continueren en per direct te beëindigen.

2.9 Op 11 februari 2013 zond E aan A een brief, inhoudende:

“Naar aanleiding van de door u gegeven opdracht hebben wij de jaarrekening 2011 van [B] en [klaagster], welke zijn opgesteld door uw accountant C & Co te [plaats] gecontroleerd. Naar aanleiding van de controle heeft u een aantal vragen gesteld aan C & Co, waarop zij geweigerd hebben antwoord te geven. Met name de post omzetbelasting in de jaarrekening konden/weigerden zij te onderbouwen. In plaats van mee te werken aan legitieme vragen uwerzijds hebben zij de opdracht teruggegeven en u in het ongewisse gelaten omtrent de juistheid van de rapporten. Doordat enige medewerking is uitgebleven waren wij genoodzaakt de rapporten opnieuw samen te stellen. In deze brief geven wij u de punten aan waarop wij de jaarrekening aangepast hebben. Wij doen dit met verwijzing naar de door C & Co uitgebrachte rapporten. (…).”

2.10 Op 12 maart 2013 heeft E voor [B] en [klaagster] een nieuwe jaarrekening 2011 en 2012 gedeponeerd.

2.11 Bij brief van 27 maart 2013 heeft betrokkene, onder verwijzing naar de artikelen B1-210.12 en B1-210.13 van de Verordening Gedragscode RA’s (hierna: VGC), een verzoek van E om informatieoverdracht geweigerd, nu E de opdracht van A al had aanvaard en werkzaamheden ten behoeve van de jaarrekening 2011 al had afgerond.

2.12 In reactie op een e-mail van A van 9 april 2013 heeft betrokkene toegezegd bescheiden betreffende omzetbelasting aan A te zenden.

3. De klacht

3.1 Ten grondslag aan de door klaagster ingediende klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop door en namens klaagster gegeven toelichting, de volgende verwijten:

       I.      Betrokkene heeft zonder opgave van redenen de opdracht per direct teruggegeven, hetgeen voor klaagster tot ernstige problemen heeft geleid;

    II.      Betrokkene heeft ten onrechte niet voldaan aan verzoeken om specificaties te verschaffen over de post omzetbelasting in de jaarrekening 2011;

 III.      Betrokkene heeft de regels omtrent de jaarverslaggeving niet nageleefd en daardoor klaagster schade berokkend.

4. De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.1 Op grond van artikel 33 Wet op de registeraccountants (oud, hierna: Wet RA),en sinds 1 januari 2013 op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de registeraccountant bij het beroepsmatig handelen onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet RA respectievelijk Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2 Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, moet, nu dit plaats had na 1 januari 2007, aan de sinds deze datum vigerende VGC en daarvan in het bijzonder het (voor alle registeraccountants geldende) deel A en het (voor openbaar registeraccountants geldende) deel B1.

4.3 Daarnaast stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klaagster is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4 Met betrekking tot klachtonderdeel I. overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.4.1 Betrokkene heeft in zijn verweerschrift - samengevat en zakelijk weergegeven - naar voren gebracht dat de opdracht is teruggegeven omdat (ook) de brief van 31 december 2012 - hiervoor weergegeven in rechtsoverweging 2.6 - niet tot het gewenste resultaat had geleid. Anders dan A stelt, is hij steeds op de hoogte is geweest van de schuld aan de belastingdienst en heeft hij zelf die situatie laten ontstaan en laten voorduren. Daarnaast heeft betrokkene erop gewezen dat hij bij brief van 24 september 2012 aan A heeft aangekondigd zich genoodzaakt te zien de werkzaamheden op te schorten, gezien de achterstallige betalingen van facturen van C & Co. Bij brief van 2 november 2012 heeft betrokkene A hier opnieuw over geïnformeerd. Aldus kon het volgens betrokkene geen verrassing zijn dat de opdracht werd teruggegeven.

4.4.2 Klaagster heeft ter onderbouwing van de klacht aangevoerd dat betrokkene, in reactie op het verzoek van A om een gedetailleerde specificatie van de balansschuld omzetbelasting per 31 december 2011, de opdracht per direct en zonder enige opgave van redenen heeft teruggegeven. Klaagster heeft voorts ter zitting benadrukt niet op de hoogte te zijn geweest van de schuld aan de belastingdienst.

4.4.3 De Accountantskamer stelt voorop dat h et een accountant in het algemeen vrij staat in zijn zakelijke betrekkingen tegen een cliënt die zijn declaraties niet betaalt al dan niet in rechte een civielrechtelijk standpunt - daaronder te begrijpen het beëindigen van de werkzaamheden in verband met het uitblijven van verschuldigde bedragen - in te nemen. Hij dient daarbij wel een zorgvuldige belangenafweging te maken tussen zijn eigen belang, te weten betaling van zijn declaraties, althans het opschorten/beëindigen van de werkzaamheden, en de (voor hem kenbare) belangen van die cliënt, die als gevolg van die te nemen (rechts)maatregelen (kunnen) worden geschaad.

4.4.4. Daargelaten of A (steeds) op de hoogte is geweest van de schuld aan de belastingdienst en de visie van betrokkene hierop, na de brieven van betrokkene van

24 september 2012 en 2 november 2012 moet A genoegzaam duidelijk zijn geworden dat de ontstane situatie omtrent de niet betaalde declaraties voor betrokkene in ieder geval aanleiding vormde om de werkzaamheden op te schorten totdat alle openstaande declaraties zouden zijn voldaan. Nu A onbetwist eind 2012 niet alle declaraties had voldaan en evenmin tot een betalingsregeling met betrokkene was gekomen, had hij er alleszins rekening mee kunnen en moeten houden dat betrokkene aanleiding zou zien de werkzaamheden definitief te beëindigen en de opdracht terug te geven.

4.4.5 Vastgesteld kan worden dat betrokkene bij deze beslissing de belangen van klaagster in het oog heeft gehouden door, ondanks de openstaande declaraties, op 28 november 2012 de samenstelopdracht voor klaagster en B af te ronden en de samengestelde jaarrekeningen 2011 voor beide vennootschappen aan A te overhandigen. Daarnaast heeft betrokkene, zoals hij ter zitting heeft verklaard en klaagster niet heeft betwist, na het opschorten van de werkzaamheden de loonadministratie van klaagster nog tot en met november 2012 bijgehouden om de nadelige gevolgen voor klaagster zo beperkt mogelijk te houden. Aldus is niet aannemelijk geworden of gebleken dat betrokkene een onvoldoende of onjuiste afweging heeft gemaakt tussen het belang van zijn kantoor om openstaande declaraties betaald te krijgen en het belang van klaagster bij het voortzetten van de werkzaamheden en daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar zou hebben gehandeld.

4.4.6 Dit klachtonderdeel is daarom ongegrond.

4.5 Met betrekking tot klachtonderdeel II. overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.5.1 Betrokkene heeft in zijn verweerschrift naar voren gebracht - samengevat en zakelijk weergegeven - dat hij door een vraag van G Finance over de interpretatie van twee jaarrekeningen van klaagster over 2011 ervan op de hoogte is geraakt dat E namens klaagster een nieuwe jaarrekening 2011 had samengesteld en op 12 maart 2013 had gedeponeerd. Het verzoek van E om informatie op grond van artikel B1-210.12 van de VGC d.d. 25 maart 2013 heeft betrokkene afgewezen omdat collegiaal overleg plaatsvindt vóór de aanvaarding van de opdracht door de opvolgende accountant en E de opdracht van klaagster reeds had aanvaard en zelfs uitgevoerd en betrokkene op dat moment ten volle gehouden was aan zijn verplichtingen omtrent de vertrouwelijkheid, aldus betrokkene.

4.5.2 Voor zover de klacht ziet op het niet verstrekken van informatie aan E overweegt de Accountantskamer dat het verweer van betrokkene doel treft en klaagster overigens geen feiten heeft aangevoerd waaruit het aan betrokkene verweten gedrag kan worden afgeleid, hetgeen, gelet op wat hiervoor in rechtsoverweging 4.3 is overwogen, wel op haar weg had gelegen. Klaagster heeft aldus onvoldoende aannemelijk gemaakt dat betrokkene tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door geen informatie aan E te verstrekken.

4.5.3 Voor zover de klacht ziet op het niet verstrekken van informatie aan A overweegt de Accountantskamer dat betrokkene ter zitting heeft verklaard dat de heer F in december 2012 de gevraagde informatie per e-mail aan A heeft verstrekt, hetgeen klaagster niet nader heeft betwist, terwijl voorts gebleken is dat betrokkene op eerste vraag van A zelve op 9 april 2013 nadere informatie heeft verstrekt. Klaagster heeft aldus onvoldoende aangevoerd om aannemelijk te achten dat betrokkene ter zake tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.5.4 Gelet op het voorgaande is ook dit klachtonderdeel ongegrond.

4.6 Met betrekking tot klachtonderdeel III. overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.6.1 Klaagster heeft ter onderbouwing van dit verwijt verwezen naar de brief van E van 11 februari 2013, waarin uiteengezet is op welke onderdelen E de door betrokkene opgestelde jaarrekening 2011 heeft aangepast, te weten op de onderdelen Continuïteitsveronderstelling, Investeringen, Lening ISD, Omzetbelasting, Buitengewone lasten, Afschrijving magazijnvoorraad, Herwaarderingsreserve, Lening A en Achtergestelde lening. Betrokkene heeft daarop in zijn verweerschrift gemotiveerd uiteengezet waarom de door E gewijzigde onderdelen in de jaarrekening waarbij hij zijn verklaring heeft afgegeven, juist weergegeven waren.

4.6.2 Klaagster heeft tegen dit gemotiveerde verweer van betrokkene geen concrete feitelijkheden aangevoerd dan wel stukken overgelegd, waaruit het aan betrokkene verweten gedrag kan worden afgeleid, wat, gelet op wat hiervoor in overweging 4.3 is overwogen, wel op haar weg had gelegen. Klaagster heeft aldus onvoldoende aannemelijk gemaakt dat betrokkene in deze tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.6.3 Dit klachtonderdeel is daarom eveneens ongegrond.

4.7 Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5. Beslissing

De Accountantskamer verklaart de klacht - in alle onderdelen - ongegrond.

Aldus beslist door mr. W.F. Boele, voorzitter, mr. E.F. Smeele en mr. E.A. Maan (rechterlijke leden) en prof. dr. G.C.M. Majoor RA en A.M.H. Homminga AA (accountantsleden) in aanwezigheid van mr. M.H.B. Boksebeld, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 1 november 2013.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra, juncto artikelen 31 en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004, kunnen klaagster, betrokkene,dan wel de voorzitter van de Nba tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, postbus 20021,

2500 EA te Den Haag. Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.