ECLI:NL:TACAKN:2013:51 Accountantskamer Zwolle 13/210 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2013:51
Datum uitspraak: 14-10-2013
Datum publicatie: 15-10-2013
Zaaknummer(s): 13/210 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen:
  • Klacht niet-ontvankelijk
  • Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie:   Klacht houdt in dat betrokkene klager heeft bewogen in te stemmen met omzetting van het bedrag dat de vennootschappen van klager schuldig zijn aan het kantoor van betrokkene voor door (het kantoor van) betrokkene verrichte accountantswerkzaamheden, in een geldlening aan klager in privé. Een van deze vennootschappen (de grootste schuldenaar) was enkele maanden daarvoor failliet verklaard. De accountant heeft het bedrag van de lening opgeeist nadat was gebleken dat klager zich tot een andere dienstverlener had gewend. Na beslaglegging op een onroerende zaak van klager en het uitbrengen van een dagvaarding heeft klager na onderhandelingen een (lager) bedrag betaald aan het kantoor van betrokkene. Volgens vaste jurisprudentie van de Accountantskamer staat het een accountant vrij rechtsmaatregelen te treffen jegens een betalende cliënt, tenzij gezegd moet worden dat de accountant daartoe, na afweging van de betrokken belangen, niet had mogen overgaan. Het handelen van betrokkene kan de toets aan deze maatstaf doorstaan. De omstandigheid dat de grootste schuldenaar al enige tijd failliet was, is geen reden om anders te oordelen. Daarbij is meegewogen dat klager in het overleg over (de voorwaarden van de) geldlening werd bijgestaan door een financieel adviseur. Vaste jurisprudentie van de Accountantskamer is ook dat het innemen van een civielrechtelijk standpunt (zoals dat over de opeisbaarheid van de lening) door een accountant in zijn zakelijke betrekkingen geen gegrond tuchtrechtelijk verwijt oplevert, tenzij zich bijzondere omstandigheden voordoen. Die zijn er in dit geval niet.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) van 14 oktober 2013 in de zaak met nummer 13/210 Wtra AK van

X ,

wonende te [woonplaats], België,

K L A G E R ,

t e g e n

drs. Y ,

registeraccountant,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E .

1. Het verloop van de procedure

1.1 De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-          het op 23 januari 2013 via de Nederlandse beroepsorganisatie van accountants (Nba) ingekomen klaagschrift van 10 januari 2013, met bijlagen;

-          de op 29 januari 2013 ingekomen aanvullende stukken van klager;

-          het op 4 februari 2013 ingekomen verweerschrift van 1 februari 2013, met bijlagen.

1.2 De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 27 mei 2013 waar zijn verschenen klager in persoon, vergezeld door zijn echtgenote mevrouw X-A, en betrokkene in persoon.

1.3 Klager en betrokkene hebben op genoemde zitting hun standpunten toegelicht (klager aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) en geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2. De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1 Betrokkene is als registeraccountant verbonden aan B Accountants en Belastingadviseurs (hierna: B) te [plaats]. Betrokkene en klager waren ooit buren.

2.2 Klager was met zowel zijn vennootschappen X Beheer B.V. (de moedervennootschap), X Technisch Uitzendbureau B.V., en X1 B.V. (dochtervennootschappen), als in privé samen met zijn echtgenote van 2002 tot 2010 klant bij (het kantoor van) betrokkene.

2.3 Drs. C (hierna: C), verbonden aan D, was vriend en financieel adviseur van klager.

2.4 X Technisch Uitzendbureau B.V. is op eigen aangifte op 1 september 2009 in staat van faillissement verklaard.

2.5 Begin 2010 was een aantal nota’s van B gericht aan X Beheer B.V. en haar beide dochtervennootschappen al vele maanden onbetaald. Betrokkene heeft aan klager voorgesteld de openstaande nota’s om te zetten in een geldlening.

2.6 Op 30 maart 2010 is klager daartoe, met instemming van C, met B een overeenkomst van geldlening aangegaan (hierna: de overeenkomst van geldlening). Uit deze overeenkomst, waarin klager als schuldenaar en ook wel als “[voornaamX]” en B ook wel als schuldeiser wordt aangeduid, wordt het volgende aangehaald:

(…).

Overwegende dat:

  • Schuldeiser heeft werkzaamheden verricht voor X Beheer BV, X Technisch Uitzendbureau BV en voor X1 BV. De heer X  is enig aandeelhouder van X Beheer BV.
  • De declaraties die voortvloeien uit die verrichte werkzaamheden zijn niet alle voldaan door die BV’s
  • Schuldenaar geeft aan de nota’s wel te willen betalen, maar dat niet te kunnen op dit moment gezien de financiële situatie
  • Ook vanuit de privé middelen kunnen de openstaande declaraties niet worden voldaan, echter [klager] geeft aan de nota’s wel te willen voldoen zodra de financiële middelen voorhanden zijn
  • Partijen wensen daarom het bedrag van de openstaande, nog niet betaalde, declaraties om te zetten in een geldlening.

Verklaren het volgende te zijn overeengekomen:

Artikel 1: bedrag

Schuldenaar heeft ter leen ontvangen van schuldeiser een bedrag (‘openstaand bedrag”) (…)

De GGN-Incassokosten voor de openstaande nota’s (…) komen voor rekening van schuldenaar (of ten laste van de besloten vennootschap van schuldenaar). Deze kosten zullen door schuldenaar aan B worden voldaan zodra B deze kosten aan GGN heeft voldaan. Zodra door schuldenaar 2/3 van het openstaande bedrag is voldaan/afgelost volgens het overeengekomen aflossingsschema, zal door B een credit nota worden gezonden ter grootte van 1/3 van het oorspronkelijke openstaand bedrag.

(…).

Artikel 5: beëindiging

Deze overeenkomst eindigt van rechtswege en het door schuldenaar verschuldigde is na opzegging of ingebrekestelling opeisbaar in de volgende gevallen:

a.       Indien schuldenaar in verzuim is met het nakomen van enige verplichting uit hoofde van deze overeenkomst; (…)

d.       Indien schuldenaar geen klant meer is bij B. Onder ‘klant zijn’ wordt in het kader van deze overeenkomst verstaan dat B de werkzaamheden blijft verrichten voor de BV’s alsook voor [voornaamX] in privé. Deze werkzaamheden zijn benoemd in de opdrachtbevestiging van 12 mei 2005. (…) Voor de opeisbaarheid van de (restant-)vordering ten tijde van de beëindiging van deze overeenkomst is het niet van belang om welke reden de BV’s of [voornaamX) in privé dan geen klant blijft bij B. (…)

Artikel 9: overige bepalingen

Ten minste verklaart B de volgende werkzaamheden te zullen afronden:

a.       Afronden van cijfers over 2008 (jaarrekening, publicatiestukken, notulen). Voor deze werkzaamheden zal schuldenaar vooraf een bedrag van € 600, te verhogen met 19% omzetbelasting, voldoen aan B.

b.       Voor de overige werkzaamheden, waaronder begrepen de werkzaamheden m.b.t. 2009 en de lopende BTW aangiften zullen aparte afspraken worden gemaakt. Deze werkzaamheden zullen binnen de gebruikelijke betalingstermijn worden voldaan aan B.

(…) ”.

2.7 Op 15 april 2010 heeft betrokkene aan klager en diens echtgenote een e-mail gezonden, inhoudende: Voor wat betreft de afronding van de cijfers over 2008 hebben wij in de overeenkomst van 30 maart jl afgesproken dat je vooraf een bedrag zult voldoen van € 600 + 19% BTW =

€ 714. Daarnaast verwacht ik een nota van GGN incasso, die ik dan volgende week aan hen wil voldoen. Het bedrag daarvan heb ik al aan je doorgegeven. Wil jij zorg dragen voor betaling van deze bedragen op onze bankrekening, dan zullen we daarna de cijfers 2008 afronden en dan kan ik ook GGN bevestigen dat onze onderlinge afspraken zijn vastgelegd en nagekomen en GGN kan dan het dossier (ik verwacht definitief) sluiten.

2.8 Bij e-mail van 16 april 2010 verzocht klager betrokkene: Kun jij mij van beide een factuur sturen voor mijn administratie. De kosten van GGN waren € 939,- zoals je me gemaild hebt op 29 maart jl. Is het mogelijk dat je me een copie van de factuur van GGN mailt/opstuurt? Betrokkene heeft diezelfde dag geantwoord dat de factuur voor de jaarrekening 2008 onderweg is en toegezegd te zijner tijd de nota van GGN door te sturen aan klager.

2.9 Bij e-mails van 29 mei 2010, 31 mei 2010, 2 juni 2010, 3 juni 2010 en 7 juni 2010 heeft klager betrokkene verzocht de factuur van GGN aan B aan hem toe te zenden. Betrokkene heeft bij e-mails van 31 mei 2010 en 2 juni 2010 aan klager laten weten niet aan dit verzoek te voldoen, omdat de GGN kosten aan klager zijn “doorberekend” door middel van een factuur van B, klager deze factuur heeft voldaan en de zaak daarmee is afgesloten. Bovendien, zo heeft betrokkene meegedeeld, had klager in februari 2010 een brief ontvangen van GGN waarin al € 700,- aan kosten werd vermeld, zodat het oplopen van deze kosten naar € 939,- voor de hand ligt.

2.10 Op 5 juli 2010 heeft E (Administratie- en Adviesburo E B.V.; hierna: E) namens klager bezwaar gemaakt tegen de aan klager opgelegde aanslag inkomstenbelasting over 2008, die was gebaseerd op de aangifte die door betrokkene was ingediend.

2.11 Op 20 juli 2010 zijn klager, zijn echtgenote, X Beheer B.V. en X1 B.V. een vaststellingsovereenkomst ex artikel 7:900 BW aangegaan met de Coöperatieve Rabobank [plaats] U.A. (hierna: de Rabobank).

2.12 Bij e-mail van 29 oktober 2010 heeft betrokkene klager meegedeeld binnenkort te willen beginnen aan de jaarcijfers en de aangifte vennootschapsbelasting 2009 van X Beheer BV en X1 BV, en met de aangifte inkomstenbelasting over 2009 van klager, dat hij daarmee zal starten na ontvangst van een voorschot op het in rekening te brengen bedrag ten bedrage van € 2.500,-- en na afgifte van de benodigde gegevens. Naar aanleiding daarvan heeft klager bij e-mail van diezelfde dag betrokkene meegedeeld: Ik heb hiervoor al gezorgd dus het is niet meer nodig dat jij dat doet .

Betrokkene heeft daarop in een e-mail van 30 oktober 2010 aan klager als volgt gereageerd:

Bedankt voor je mail waarin je me meedeelt dat je de jaarcijfers niet door B laat verzorgen, maar door een ander kantoor (dat zal E zijn). Gevolg van het laten verzorgen van de jaarcijfers door een ander kantoor dan B is in strijd met artikel 5, lid d en met artikel 9 sub b van onze overeenkomst van geldlening van 30 maart jl.

Ik stel je daarom in gebreke in de nakoming van de overeenkomst van geldlening. Het restantbedrag van onze geldlening is daarom per direct opeisbaar. Je mag op de hoofdsom verrekenen de bedragen die je sinds 1 juli jl in de maandtermijnen hebt voldaan aan B. Ik wil je verzoeken het restantbedrag binnen 5 dagen na heden te voldoen op de bankrekening van B. Ik zie je betaling graag tegemoet.

In reactie hierop heeft klager op 8 november 2010 aan betrokkene gemaild: “Ik was in mijn bericht wat voorbarig en mijn antwoord had alleen betrekking op [vornaamA]. Alvorens ik spullen ga verzamelen, kun jij mij laten weten hoe de EUR 2.500 voorschotnota is opgebouwd? X Uitzendbureau is medio 2009 failliet gegaan waarna er weinig meer is gebeurd. T.b.v. de discussies met [voornaamC) heb je toen alles bijgewerkt. We hebben het dus volgens mij over de jaarrekeningen X1 en X Beheer en de privé aangiften.

2.13 Bij brief van 9 november 2010 is door GGN [provincie] namens betrokkene aan klager bericht: (…). In uw berichtgeving d.d. 29 oktober 2010 hebt u onze cliënt te kennen gegeven zelf zorg te dragen voor de door onze cliënt uit te voeren werkzaamheden en dat onze cliënt deze niet meer hoeft te verrichten. Verder hebt u enkele weken geleden aangegeven geen nieuwsbrief meer van onze cliënt te willen ontvangen. Op basis van bovenstaande is de bepaling in artikel 5 lid d van de geldleningsovereenkomst van toepassing en is de overeenkomst van rechtswege beëindigd. U geeft aan voorbarig te zijn geweest met uw antwoord aan onze cliënt in uw e-mailbericht aan onze cliënt d.d. 29 oktober 2010. De e-mail d.d. 29 oktober 2010 van onze cliënt betreft duidelijk de kwestie X Beheer B.V. en X1 B.V. Uw partner heeft afgelopen voorjaar reeds opgezegd bij onze cliënt en is reeds geruime tijd geen klant meer bij onze cliënt. Waarschijnlijk wenst u hierdoor de beëindiging van de overeenkomst terug te draaien, wat niet meer mogelijk is. Volledigheidshalve willen wij aangeven dat u de op 1 november 2010 vervallen maandtermijn van de geldleningsovereenkomst ook niet voldaan hebt. Kortheidshalve willen wij u verwijzen naar ons schrijven d.d. 5 november 2010 waarin een betaaltermijn van 5 dagen gesteld wordt. U dient het tot op 5 november 2010 verschuldigde bedrag ad € 9.922,10 uiterlijk 10 november 2010 overgemaakt te hebben op één van onze bankrekeningnummers (…).

2.14 Bij brief van 24 november 2010 heeft C namens klager aan betrokkene een reactie op de brief van GGN van 9 november 2010 gezonden.

2.15 Op 7 februari 2011 is na daartoe verkregen verlof, door B conservatoir beslag gelegd op het onverdeelde aandeel van klager in (kort gezegd) het woonhuis van zijn moeder (hierna: het woonhuis). B heeft klager op 8 februari 2011 gedagvaard voor de civiele rechter en gevorderd klager te veroordelen tot betaling van het bedrag dat volgens de dagvaarding nog niet is voldaan. De zaak is niet aanhangig gemaakt nadat het door klager te betalen bedrag in e-mail-correspondentie tussen betrokkene en C bij wijze van compromis was vastgesteld op € 9.500,-. Bij e-mail van 29 maart 2011 heeft betrokkene aan klager bevestigd dat dit bedrag was voldaan en dat B en klager (en zijn vennootschappen) over en weer niets meer van elkaar te vorderen hebben. Op initiatief van betrokkene is nadien de beslaglegging op het woonhuis opgeheven.

3. De klacht

3.1 De door klager ingediende klacht houdt, volgens het klaagschrift, in dat betrokkene zich heeft bevoordeeld ten opzichte van andere schuldeisers van de gefailleerde vennootschap X Technisch Uitzendbureau B.V., waaronder de belastingdienst, door de wijze waarop hij de openstaande declaraties heeft geïnd.

4. De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.1 Op grond van artikel 33 Wet RA (oud: hierna Wet RA) is de registeraccountant bij het beroepsmatig handelen onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet RA bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2 Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, moet, nu dit plaats had na 1 januari 2007, worden getoetst aan de sinds deze datum vigerende Verordening Gedragscode RA’s (hierna: VGC) en daarvan in het bijzonder het (voor alle registeraccountants geldende) deel A en het (voor openbaar registeraccountants geldende) deel B1. Ingevolge artikel 22 lid 1 Wtra een klacht wordt een klacht niet in behandeling genomen indien tussen het moment van het verweten handelen of nalaten en het moment van indiening van de klacht een periode van zes jaar is verstreken. Ook kan geen klacht meer worden ingediend indien op het moment van indienen van de klacht drie jaren zijn verstreken nadat het verweten handelen of nalaten is geconstateerd.

4.3 Daarnaast stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klagers is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4 In het klaagschrift wordt verwezen naar de overeenkomst van geldlening bedoeld onder 2.6 en de beslaglegging bedoeld onder 2.15. De Accountantskamer begrijpt hieruit dat klager betrokkene verwijt dat hij hem heeft bewogen in te stemmen met de overeenkomst van geldlening en hem vervolgens met het beslag zodanig onder druk heeft gezet dat hij de lening heeft terugbetaald en daardoor heeft bewerkstelligd dat de vordering van B op X Uitzendbureau B.V. (althans het in maart 2011 bij wijze van compromis vastgestelde bedrag bedoeld onder 2.15) door klager in privé is betaald. Uit het verweerschrift blijkt dat betrokkene de klacht aldus heeft opgevat.

4.5 In het klaagschrift wordt “ter informatie” ook nog verwezen naar de vast-stellingsovereenkomst met de Rabobank bedoeld onder 2.11. Ter zitting heeft klager uiteengezet dat hij als bestuurder van de failliete vennootschap X Uitzendbureau B.V. door de curator persoonlijk aansprakelijk is gehouden voor het lenen van een bedrag van zijn andere vennootschap X1 B.V. en dat hij om aan deze aansprakelijkheid te ontkomen € 5.000,-- aan de curator heeft betaald, dat dit bedrag is betaald door de Rabobank waardoor zijn schulden aan de Rabobank (in verband waarmee hij de vaststellingsovereenkomst heeft gesloten) nog hoger zijn geworden. Hij houdt betrokkene verantwoordelijk voor deze extra schuld omdat deze hem destijds heeft geadviseerd om zijn ondernemingsactiviteiten in een moedervennootschap en twee dochters onder te brengen. Eveneens ter zitting heeft klager aan de orde gesteld dat hem na het faillissement duidelijk is geworden dat zijn rekening-courantschuld aan X Uitzendbureau B.V. ten tijde van het faillissement was opgelopen tot € 172.000, waardoor het faillissement van X Beheer B.V. en dat van klager in privé dreigt. Klager meent dat betrokkene hem had moeten adviseren de opgenomen gelden te boeken als salaris of uitgekeerd dividend. De Accountantskamer stelt vast dat klager deze verwijten al in zijn klaagschrift naar voren had kunnen brengen. Door dat na te laten is betrokkene in zijn verdediging geschaad. Alleen al om die reden moeten deze verwijten thans onbesproken blijven. Daarbij komt nog dat voldoende aannemelijk is dat klager het handelen of nalaten van betrokkene dat hij ter zitting ter sprake heeft gebracht, al meer dan drie jaar voor het indienen van de klacht op 23 januari 2013 heeft geconstateerd dan wel dat het gaat om handelen dat heeft plaatsgevonden meer dan zes jaar voor het indienen van de klacht. Dat is reden om de klacht in zoverre niet-ontvankelijk te verklaren.

4.6.1 Klager heeft ter toelichting op de onder 4.4 nader omschreven klacht ter zitting  - onder meer - het volgende verklaard, waarbij hij betrokkene heeft aangeduid als [voornaamY] (of als [voornaamY]Y) en C als [voornaamC]: (…). Op het moment van faillissement van X Uitzendbureau BV stonden er nog een aantal niet betaalde facturen open bij B van X Uitzendbureau, X1 en X Beheer BV. Daarvoor hebben gesprekken tussen [voornaamY] en mij op kantoor van B plaatsgevonden en heb ik steeds aangegeven deze te willen betalen, maar het gewoonweg niet kon. Sinds het faillissement heeft Y van B in december 2009 een eerste schriftelijk verzoek gedaan ter betaling van die facturen, totaal een bedrag van 10.485 euro. Dit schriftelijke verzoek met een eerste voorstel voor een geldleningsovereenkomst per mail was nota bene gericht aan mij en mijn vrouw privé, terwijl mijn vrouw en ik onder huwelijkse voorwaarden zijn gehuwd. (…) Het betrof zakelijke vorderingen die hij middels de geldleningsovereenkomst wilde verschuiven naar privé, terwijl bovendien de vordering op X Technisch Uitzendbureau door hem ook al was ingediend bij de curator, want deze was nog bezig met de afwikkeling van het faillissement van X Technisch Uitzendbureau BV. (…) Wij begrijpen niet goed waarom destijds zakelijke vorderingen persé door [voornaamY] op privé moesten worden verhaald. (…). Uiteindelijk heeft [voornaamY] middels de opgevoerde druk door een deurwaarder in te schakelen, ter betaling van de openstaande facturen een geldleningsovereenkomst afgedwongen tussen B en mij privé(!). (…). Na 5 termijnen van maandelijkse aflossingen te hebben betaald volgde op 29.10.2010 een mail van [voornaamY] met de mededeling dat de jaarcijfers over 2009 van de nog bestaande BV’s, nl. X Beheer BV en X1 BV, dienden te worden opgemaakt en dat ik daarvoor een voorschotbetaling van 2.500 euro (!!) moest doen. Een voorschotbetaling van 2.500 euro voor het maken van jaarcijfers voor 2 BV’s waarin geen activiteiten meer plaats hadden gevonden. [voornaamY] had diezelfde werkzaamheden over het voorgaande jaar 2008 nog voor 600 euro verricht. (…). Mijn vrouw en ik zijn hier erg van geschrokken. Hiermee werd ons wantrouwen bevestigd en omdat wij geen financiële middelen meer hadden ben ik noodgedwongen overgestapt naar dezelfde accountant als van mijn vrouw. Via een mail heb ik [voornaamY] doorgegeven dat hij de jaarcijfers 2009 niet meer hoefde te maken. [voornaamY] begint in zijn antwoordmail met: Dag [voornaamX], Bedankt voor je mail waarin je me mededeelt dat je de jaarcijfers niet door B laat verzorgen, maar door een ander kantoor (dat zal E zijn). Verder stelt hij mij in gebreke en eist het restantbedrag van de geldleningsovereenkomst per direct op en verzoekt mij binnen 5 dagen te betalen (…). Het lijkt erop, of [voornaamY] met het vragen van een voorschotbetaling van 2.500 euro bewust heeft aangestuurd op een breuk van de geldleningsovereenkomst. [voornaamY] begint zijn mail namelijk met “bedankt”.

Ondanks het niet capabel zijn om het nog resterende bedrag van de geldleningsovereenkomst te kunnen betalen heeft [voornaamY] druk op mij gezet door in februari 2011 beslag te leggen op mijn 1/3 eigendomsdeel van een onroerend goed te [plaats]. Dat heeft privé ook nog eens de nodige problemen opgeleverd met één van mijn zussen, mede-eigenaar van het pand. Daaropvolgend is uiteindelijk door mijn vrouw het restantbedrag van de geldleningsovereenkomst betaald aan [voornaamY] van B BV. (…) Toen na het faillissement onze toenmalige vriend [voornaamC] aangeboden heeft te helpen, is er e.e.a. aan het licht gekomen wat in de administratievoering van B niet goed is gegaan. (…). Toen ik uiteindelijk ben overgegaan tot het aangaan van de door [voornaamY] voorgestelde geldleningsovereenkomst zijn de deurwaardersactiviteiten van deurwaarderskantoor GGN gestopt. De kosten van de deurwaarder bedroegen tot dan toe volgens [voornaamY] 939 euro. (…) [voornaamY] verzocht mij per mail het bedrag van deurwaarderskosten ad 939 euro naar B over te maken i.p.v. rechtstreeks naar deurwaarder GGN. Mijn vrouw en ik vertrouwden dit niet, mede door de eerdere ervaringen met [voornaamY]. Ik heb [voornaamY] daarom per mail een kopie gevraagd van de factuur van die deurwaarderskosten. Hij heeft ons per mail beloofd die factuur te verstrekken, zodra hij die zou hebben ontvangen. Die belofte is hij niet nagekomen, ook niet na diverse verzoeken aan hem. (…) Uiteindelijk heeft [voornaamC] van D rechtstreeks contact gehad met GGN en o.a. hierover duidelijkheid gekregen, nl. dat het bedrag ad 939 euro door GGN nooit in rekening is gebracht bij B. [voornaamY] heeft dus nooit in rekening gebrachte kosten doorberekend aan ons. (…).

4.6.2 Betrokkene heeft in reactie op het door klager gestelde ter zitting het volgende naar voren gebracht, samengevat en zakelijk weergegeven: Bij B stonden facturen open van de drie vennootschappen van klager. In totaal stond ongeveer € 11.000,- open. (…) In november of december 2009 heb ik klager verzocht om tot een oplossing te komen. Tussen kerst en oud en nieuw 2009 heb ik een voorzet gedaan voor een eerste versie van een geldleningsovereenkomst. Het stuk was bedoeld als een bespreekstuk. Ik wist dat één vennootschap failliet was en had mijn vorderingen ook ingediend bij de curator. Mijn vorderingen zijn op de lijst met concurrente crediteuren geplaatst. Ik heb er niet aan gedacht mijn vorderingen, na de betaling door klager, van die lijst te laten halen. Van de curator heb ik geen uitkering ontvangen ter voldoening van mijn vorderingen. Het is niet juist dat er sprake was van een verplichting voor klager om klant te blijven. In de geldleningsovereenkomst is uitsluitend vermeld dat de vordering direct opeisbaar wordt indien klager geen klant blijft bij B. Dat is iets anders. Het is niet juist dat wij voor het opstellen van de jaarcijfers over 2008 € 600,- hebben gefactureerd. In de loop van 2009 is met deze werkzaamheden begonnen. Toen klager niet betaalde zijn de werkzaamheden gestaakt. Na het aangaan van de geldleningsovereenkomst hebben we afgesproken deze eerdere werkzaamheden te zullen afronden. Daarvoor is nog € 600,- gefactureerd. Normaal zijn de kosten voor een vennootschap ongeveer € 1.500,-. De opdracht bestond uit het samenstellen van de jaarcijfers, de aangifte vennootschapsbelasting en de aangifte inkomstenbelasting. Klager is in gebreke gesteld op het moment dat werd geconstateerd dat hij geen klant meer was bij B. Het voorschotbedrag van € 2.500,- is niet buitensporig, want het ging ook in 2009 nog om twee vennootschappen. We hebben ook niet direct beslag gelegd. De vordering was opeisbaar per 30 oktober 2010 en op 7 februari 2011 is beslag gelegd. (…). GGN zou de kosten doorfactureren aan klager maar heeft deze aan B gefactureerd. Ik heb deze kosten aan klager gefactureerd. Ik heb klager de factuur niet laten zien, omdat wij op dat moment niet zo’n goede verstandhouding hadden. De factuur zit in de administratie. Klager heeft de factuur ad € 939,- betaald. Eigenlijk vraagt klager inzage in de financiële administratie van B en die heb ik niet gegeven. (…).

4.6.3 De Accountantskamer zal ervan uitgaan dat klager pas ten tijde van het aangaan van de overeenkomst van geldlening (en dus binnen de termijn van drie jaar als bedoeld in artikel 22, lid 1 Wtra) heeft geconstateerd dat betrokkene daarmee heeft bewerkstelligd dat B ook van klager in privé betaling van de openstaande facturen kon verlangen. De Accountantskamer heeft een en andermaal geoordeeld dat, behoudens bijzondere omstandigheden, het door een accountant in zijn zakelijke betrekkingen al dan niet in rechte innemen van een civielrechtelijk standpunt, in het kader van de door hem in acht te nemen fundamentele beginselen van integriteit en professionaliteit (artikel A-100.4 sub a. juncto A-110.1, c.q. A-150.1 VGC) niet tot een gegrond tuchtrechtelijk verwijt kan leiden. Daarnaast geldt volgens de vaste jurisprudentie van de Accountantskamer ook, dat het een accountant evenals elke andere schuldeiser in beginsel vrij staat rechtsmaatregelen te treffen tegen een niet betalende cliënt, tenzij gezegd moet worden dat de accountant daartoe na afweging van het belang van (het kantoor van) de accountant om de openstaande bedragen betaald te krijgen en de belangen van de cliënt niet had mogen overgaan.

Vastgesteld kan worden dat klager de verschuldigdheid van het openstaande bedrag dat als geldlening aan hem ter beschikking is gesteld niet heeft betwist. Met wat klager heeft aangevoerd is naar het oordeel van de Accountantskamer niet aannemelijk geworden dat betrokkene, na afweging van de betrokken belangen, niet aan klager heeft mogen voorstellen om dit bedrag om te zetten in een geldlening aan klager in privé en om daartoe namens B een overeenkomst aan te gaan. De omstandigheid dat het om een vordering op een vennootschap ging die al enige tijd failliet was, is geen grond voor een ander oordeel. Daarbij is meegewogen dat klager in het overleg over de (voorwaarden van de overeenkomst van) geldlening werd bijgestaan door een financieel adviseur. Het standpunt van betrokkene over de opeisbaarheid van het restant van de geldlening kan de toets aan de hiervoor geschetste maatstaf doorstaan, nu is gesteld noch gebleken dat zich een bijzondere omstandigheid als hiervoor bedoeld die noopt tot een ander oordeel heeft voorgedaan. Ook van de beslaglegging op het aandeel van klager in het woonhuis van zijn moeder kan niet worden gezegd dat betrokkene daarmee de hiervoor aangegeven grens heeft overschreden. De klacht is daarom in zoverre ongegrond.

4.6.4 Voor zover de klacht tevens inhoudt het verwijt aan betrokkene dat hij de factuur van GGN aan B, ondanks eerdere toezeggingen, niet aan klager heeft willen verstrekken en dat hij - naar klager later zou zijn gebleken - een niet door GGN in rekening gebracht bedrag wel aan klager heeft doorgefactureerd overweegt de Accountantskamer het volgende. Daargelaten wat klager en betrokkene hebben gesteld aangaande (het bestaan van) deze factuur, valt uit de dagvaarding bedoeld onder 2.15 en uit een stuk dat bij het klaagschrift is gevoegd (gedateerd 17 maart 2011) met daarop becijferingen van enerzijds het bedrag dat C in december 2010 namens klager had aangeboden te betalen aan B en anderzijds het bedrag dat bij de dagvaarding werd gevorderd, op te maken dat de € 939,-- die volgens klager ten onrechte aan hem zijn doorberekend in die becijferingen is verrekend met de vordering van B op klager op grond van de overeenkomst van geldlening. Aldus is het bedrag waarom het klager hier gaat, uiteindelijk niet te zijner laste gekomen. Dat is reden om te oordelen dat betrokkene van zijn handelen op dit punt geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. In zoverre is de klacht ook ongegrond.  

4.6.5 Hoewel in het klaagschrift dienaangaande geen klacht is geformuleerd hecht de Accountantskamer eraan op te merken dat het op de weg van betrokkene had gelegen om spontaan aan de curator in het faillissement van X Technisch Uitzendbureau B.V. melding te maken van de ontvangst van het bij wijze van compromis overeengekomen bedrag ad € 9.500,-,  en deze te vragen zijn vordering te verwijderen van de lijst met concurrente crediteuren.

4.5 Op grond van wat hiervoor is overwogen wordt als volgt beslist.

5. Beslissing

De Accountantskamer:

-          verklaart de klacht niet-ontvankelijk voor zover deze betrekking heeft op handelen of nalaten van betrokkene dat meer dan zes jaar voor het moment van indiening van de klacht heeft plaatsgevonden en/of op handelen of nalaten van betrokkene dat meer dan drie jaren voor het indienen van de klacht is geconstateerd;

-          verklaart de klacht voor het overige ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.J. van Lee, voorzitter, mrs. W.M. de Vries en R.P. van Eerde (rechterlijke leden) en prof. dr. G.C.M. Majoor RA en P. van de Streek AA (accountantsleden) in aanwezigheid van mr. M.H.B. Boksebeld, secretaris en in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2013.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra, juncto artikelen 31 en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004, kunnen klager betrokkene dan wel de voorzitter van de NBA tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, postbus 20021,

2500 EA te Den Haag. Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.