ECLI:NL:TACAKN:2013:41 Accountantskamer Zwolle 12/1922 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2013:41
Datum uitspraak: 09-09-2013
Datum publicatie: 09-09-2013
Zaaknummer(s): 12/1922 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht gegrond met doorhaling
Inhoudsindicatie:   Accountant kan  tuchtrechtelijk verantwoordelijk worden gehouden voor handelen of nalaten dat zich heeft voorgedaan toen hij nog wel ingeschreven stond in de accountantsregisters. Betrokkene is, hoewel hij samenstellingsverklaring bij de jaarrekening van een vennootschap die belang heeft in een andere vennootschap en de verklaring bij de jaarrekening van die andere vennootschap, niet heeft ondertekend en daartoe ook niet meer bevoegd was na zijn uittreden, gelet op de omstandigheden van dit geval vaktechnisch gezien wel zelfstandig verantwoordelijk voor het samenstellen van die jaarrekeningen. Vanwege deze vaktechnische verantwoordelijkheid had van betrokkene gevergd kunnen worden dat hij ervoor zorg had gedragen dat van dividendbesluit geen melding was gemaakt in de (concept)jaarrekening van een van de betreffende vennootschappen. Dat de opdracht ondertussen was teruggegeven hoefde hem hiervan niet te weerhouden omdat het om informatie ging die wezenlijk was voor de getrouwheid van de jaarrekening. Ook  de LoR ontsloeg hem niet van deze verplichting. Strijd met eisen voortvloeiend uit fundamentele beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid en van professioneel gedrag. Fundamentele beginsel van objectiviteit vergt dat elke accountant (ook een accountant in business) iedere situatie waarin zijn objectiviteit in het gedrang komt, vermijdt. Gezien de hiervoor vastgestelde (vaktechnische) verantwoordelijkheid van betrokkene voor het samenstellen van de jaarrekeningen van de beide hiervoor bedoelde vennootschappen (waarin gegevens zijn opgenomen die niet elkaar overeenstemmen), ontstond er toen betrokkene ging optreden als zegsman van twee van de drie aandeelhouders in onderhandelingen over de verkoop van de aandelen in een van de verbonden vennootschappen met de derde aandeelhouder, een serieuze bedreiging voor zijn objectiviteit. Dat wordt bevestigd doordat uit gegevens van de Kamer van Koophandel daterend van enkele maanden na de aandelenoverdracht blijkt dat betrokkene bestuurder is van rechtspersonen waarbij ook de twee aandeelhouders zijn betrokken waarvoor  hij als zegsman is opgetreden. Betrokkene heeft geweigerd uitsluitsel te verschaffen over zijn belangen in de ondernemingen van deze rechtspersonen. Gesteld noch gebleken dat betrokkene ook maar enige waarborg heeft getroffen om gesignaleerde bedreigingen van zijn objectiviteit weg te nemen. Definitieve doorhaling voor 24 maanden.   

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 12/1922 Wtra AK van 9 september 2013 van

X GROEP ,

vertegenwoordigd door A,

K L A A G S T E RS ,

t e g e n

Y ,

registeraccountant,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E .

1. Het verloop van de procedure

1.1 De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-    het op 11 september 2012 ingekomen klaagschrift van 6 september 2012 met bijlagen;

-    het op 6 november 2012 ingekomen verweerschrift van 5 november 2012;

-          de op 8 februari 2013 ingekomen brief van klaagster, gedateerd 6 februari 2013 met bijlagen.

1.2 De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 18 februari 2013 waar zijn verschenen klaagsters, vertegenwoordigd door A, die werd bijgestaan door mr. B, juridisch adviseur van klaagsters, en betrokkene in persoon.

1.3 Klaagsters en betrokkene hebben op genoemde zitting hun standpunten toegelicht respectievelijk doen toelichten (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) respectievelijk toegelicht en doen antwoorden respectievelijk geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2. De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1 De Xgroep bestaat uit een groot aantal vennootschappen. Een van deze vennootschappen is C B.V. (hierna ook: C). Deze vennootschap bezat laatstelijk vanaf begin 2006 tot 27 april 2011 45% van de aandelen in D E B.V. (hierna: D E). De andere aandeelhouders waren tot 27 april 2011 F Holding B.V. (die eveneens 45% van de aandelen bezat; hierna: F) en G Milieuservices B.V. (die 10% van de aandelen hield; hierna: G Milieuservices). Enig aandeelhouder en bestuurder van C is A. F werd beheerst door V.H. F en G Milieuservices door J.E. G. Deze laatste was ook bestuurder van D E, van haar dochtervennootschap E Recycling B.V. (hierna: E Recycling) en haar kleindochtervennootschap E Onroerend Goed B.V. (hierna: E Onroerend Goed). Deze drie vennootschappen worden hierna samen aangeduid als de D E-vennootschappen.  

2.2 Betrokkene was tot eind 2009 als aandeelhouder/participant verbonden aan Accountants1 te [plaats]. In die hoedanigheid heeft hij jarenlang werkzaamheden verricht ten behoeve van vennootschappen van de Xgroep  en ten behoeve van de D E-vennootschappen. Zo was betrokkene samenstellend accountant van de jaarrekeningen over de jaren 1995 tot en met 2004 van (onder andere) C en haar dochtervennootschappen. Vanaf het boekjaar 2004 heeft op C een controleplicht gerust. Deze controle is gedurende een aantal jaren verricht door een accountant verbonden aan een andere organisatie dan Accountants1. Begin 2008 is de opdracht voor (het afronden van) de controle van de jaarrekening van C over 2006 in overleg met betrokkene aan Accountants1 verstrekt, waarna betrokkene deze controle en die van de jaarrekeningen over 2007 en 2008 heeft verricht. Nadat de controleplicht met ingang van het boekjaar 2009 was komen te vervallen, heeft C aan Accountants1 weer een samenstellingsopdracht verstrekt.  

2.3 Tijdens een algemene vergadering van aandeelhouders (hierna: AVA) van D E op 17 maart 2009, die op verzoek van de aandeelhouders door betrokkene werd geleid, is door betrokkene een factuur ten bedrage van € 37.950,-- ter tafel gebracht, die door hem in de administratie van D E was aangetroffen, aan haar was gericht en afkomstig was van een Luxemburgse vennootschap. In de door betrokkene vervaardigde notulen van de AVA van D E van 11 juni 2009 is vermeld dat de betreffende factuur ten onrechte is opgemaakt en niet verwerkt had mogen worden. Daaraan is toegevoegd: “De kasopname betreft door V. F opgenomen gelden die in rekening-courant met V. F verwerkt dient te worden. In de loop van 2009 zullen nadere afspraken over rente en aflossing gemaakt worden.”. In diezelfde notulen is vastgelegd dat de jaarrekeningen over 2008 van de D E-vennootschappen zijn goedgekeurd en vastgesteld. Deze jaarrekeningen zijn op 16 juli 2009 bij de Kamer van Koophandel gedeponeerd. De gedeponeerde jaarrekeningen zijn gedateerd op 19 juni 2009.

2.4 Na zijn uittreden bij Accountants1 heeft betrokkene via Accountants1 nog werkzaamheden verricht ten behoeve van (onder meer) vennootschappen van de Xgroep en ten behoeve van de D E-vennootschappen. Op 29 januari 2010 is aan de hand van een notitie van een belastingadviseur verbonden aan Accountants1 door de (indirecte) aandeelhouders van de D E-vennootschappen in aanwezigheid van (onder anderen) betrokkene en een medewerker van een advocatenkantoor gesproken over een (juridische) herstructurering van de D E-vennootschappen. In die bespreking is aan de orde geweest het uitkeren van dividend aan de aandeelhouders, het door twee van de drie aandeelhouders door middel van achtergestelde leningen ter beschikking stellen van de uitgekeerde gelden aan E Recycling en het alsnog betalen (door middel van het aflossen van een daartoe verstrekte lening) door de derde aandeelhouder, G Milieuservices, van een substantieel deel van de koopprijs van haar aandelen. Op 8 februari 2010 heeft betrokkene met het oog op een nadere bespreking over de herstructurering op verzoek van de hiervoor bedoelde medewerker van een advocatenkantoor concepten van de jaarrekeningen van de D E-vennootschappen over 2009 aan de drie aandeelhouders en de bestuurder doen toekomen. In de door betrokkene op 29 maart 2010 toegezonden, gewijzigde concepten van deze jaarrekeningen zijn de dividenduitkeringen en de achtergestelde leningen van de aandeelhouders verwerkt evenals een vermindering van de schuld van G Milieuservices aan D E ten opzichte van de schuld die is vermeld in een van de op 8 februari 2010 toegezonden concepten. Betrokkene heeft op 29 april 2010 opnieuw gewijzigde concepten aan de aandeelhouders en de bestuurder doen toekomen. Ook daarin wordt melding gemaakt van de dividenduitkeringen en de achtergestelde leningen. Zowel de dividenduitkering als de achtergestelde lening is ook verwerkt in twee conceptversies van de geconsolideerde jaarrekening van C over 2009, die beide in mei 2010 op verzoek van betrokkene aan A zijn gezonden. Begin juni 2010 is de jaarrekening van C over 2009 vastgesteld. Ook daarin wordt van het dividend en de lening melding gemaakt. Bij deze jaarrekening is een samenstellingsverklaring gevoegd, ondertekend door de aan Accountants1 verbonden accountant drs. H RA (hierna: H).    

2.5 De (onder 2.2 bedoelde) opdracht voor het samenstellen van de jaarrekening van (onder andere) C over 2009, die van 31 maart 2010 dateert en waarin wordt vermeld dat de werkzaamheden worden uitgevoerd onder eindverantwoordelijkheid van betrokkene, is eind mei 2010 door betrokkene namens Accountants1 ondertekend. Op 2 juni 2010 heeft betrokkene (op verzoek van H) A per mail bericht dat Accountants1 na (onder meer) betaling van een aantal openstaande facturen en van een nog toe te sturen factuur voor werkzaamheden in mei 2010 bereid is de werkzaamheden ten behoeve van de jaarrekeningen van de vennootschappen van de Xgroep over 2009 af te ronden maar daarna geen verdere werkzaamheden meer voor klaagsters zal verrichten. Naar aanleiding daarvan zijn onder protest alleen de openstaande facturen betaald. Over de verschuldigdheid daarvan is een conflict ontstaan tussen Accountants1 en klaagsters omdat klaagsters van mening zijn dat een vast en geen uurtarief was overeengekomen. Volgens de hiervoor bedoelde mail van betrokkene is de reden voor de beëindiging van de opdracht door Accountants1 gelegen in de constatering kort daarvoor van de verkoop van financial lease-objecten door C, waarover bij de opdrachtaanvaarding door Accountants1 in 2008 was afgesproken dat zij niet meer zouden plaatsvinden. Dat is door hem en een collega van Accountants1 destijds met A “besproken en afgesproken”, zo schrijft betrokkene in die mail. 

2.6 Eind juni 2010 heeft C haar aandelen in D E aangeboden aan de beide andere aandeelhouders. In twee mails namens F Holding van 12 oktober 2010 en 26 oktober 2010 aan (een vertegenwoordiger van) C is erop gewezen dat in de overeengekomen verkoopprijs van de aandelen rekening is gehouden met de door C te verstrekken achtergestelde lening van € 967.500,--. Op 23 oktober 2010 heeft betrokkene de voorlopige cijfers over de periode tot en met september 2010 van D E aan de aandeelhouders en de bestuurder doen toekomen. In een mail van C aan betrokkene van 26 oktober 2010 is betrokkene verzocht in deze voorlopige cijfers nog de rente te verwerken die C en F Holding verschuldigd zijn over de door hen beiden verstrekte achtergestelde leningen. Betrokkene heeft in reactie daarop A op 30 oktober 2010 laten weten dat dit niet was gebeurd omdat “de jaarrekeningen 2009 nog niet zijn vastgesteld”. C heeft daarna bij brief van 2 november 2010 aan F Holding laten weten dat er bij de afspraak over de verkoop van de aandelen niet was gesproken over de overdracht van de achtergestelde lening. A heeft betrokkene in een mail van 3 november 2010 gewezen op de eerder genomen besluiten over de dividenduitkeringen en de achtergestelde leningen en het verzoek om rente daarover te verwerken in de jaarrekening herhaald. Betrokkene heeft hem in een mail van diezelfde dag met een kopie aan G Milieuservices  geantwoord dat hij niet op diens verzoek kan ingaan en als reden daarvoor opgegeven: “U zult begrijpen dat opdrachten inzake tussentijdse cijfers en jaarrekeningen niet door een individuele aandeelhouder kunnen worden verstrekt” en “De directie (…) van een vennootschap dient de jaarrekening op te stellen en ter vaststelling voor te leggen aan de aandeelhouders.”.

In de als bijlage bij de agenda voor de AVA van D E begin november 2010 door de bestuurder van D E toegezonden geconsolideerde jaarrekening van D E zijn de dividenduitkering en de achtergestelde leningen niet opgenomen. Bij deze jaarrekening is een samenstellingsverklaring afgegeven door mr. drs. I RA AA FB (hierna: I). Het vaststellen van deze jaarrekening is onderwerp van gesprek geweest tijdens de jaarlijkse AVA van D E op 22 november 2010. In de door betrokkene vervaardigde conceptnotulen van deze AVA is opgetekend dat G Milieuservices en F Holding voor het voorstel tot goedkeuring van deze jaarrekening hebben gestemd en C daartegen. C heeft kort na de ontvangst van deze conceptnotulen aan G Milieuservices laten weten dat zij op onderdelen niet volledig en correct zijn en dat zij daarin correcties wil laten aanbrengen. In het klaagschrift is verwoord wat er volgens klaagster schort aan deze notulen. 

2.7 Over de verkoop van de aandelen van C in D E aan F en G Milieuservices is eind 2010 mondeling overeenstemming bereikt. Van deze verkoop is een schriftelijke overeenkomst opgemaakt gedateerd 18 januari 2011. Daarin wordt een koopprijs van € 1.200.000,-- vermeld. Volgens deze overeenkomst rust op G Milieuservices en F Holding een inspanningsverplichting om de overdracht van de aandelen vóór 1 maart 2011 te laten plaatsvinden. Als de aandelen vóór 1 januari 2014 worden verkocht aan derden dan heeft C op grond van artikel 3 van de overeenkomst jegens de kopers recht op betaling van het daarin bepaalde bedrag. Over de aan de verkoop van de aandelen te verbinden voorwaarden is nadien veelvuldig door A namens C en betrokkene namens F en G Milieuservices gecorrespondeerd. In deze correspondentie is onder meer aan de orde geweest een voorstel namens F Holding en G Milieuservices (vervat in een mail van betrokkene aan A van 25 maart 2011) aan C om in de op te stellen notariële akte op te nemen dat C na betaling van de koopsom geen enkele vordering heeft op F Holding, G Milieuservices en de D E-vennootschappen en dat zij geen juridische procedure tegen een van deze vennootschappen zal aanspannen voor “alles wat te maken heeft met D-E”. C heeft deze voorwaarde van de hand gewezen omdat de gevraagde verklaringen niet waren opgenomen in de koopovereenkomst van 18 januari 2011. De aandelen van C zijn uiteindelijk gekocht door F Holding. Na de overdracht van deze aandelen bij notariële akte van 27 april 2011 hebben F en G Milieuservices op diezelfde dag hun aandelen in D E verkocht en overgedragen aan E Holding B.V. (hierna: E Holding). In mei 2011 heeft C van E Recycling betaling gevorderd van de rente over de volgens haar verstrekte achtergestelde lening. Namens D E en E Recycling is bij brief van 19 mei 2011 betwist dat er een dividendbesluit was genomen en dat het uitgekeerde dividend als achtergestelde leningen weer ter beschikking was gesteld. Uit door klaagsters overgelegde uittreksels uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel van 12 juli 2011 blijkt dat J.E. G en betrokkene ingeschreven staan als bestuurder van E Holding en als bestuurder van Stichting Administratiekantoor aandelen E Holding B.V. (de aandeelhouder van E Holding), van welke stichting V.H. F de derde bestuurder is, en dat E Holding enig aandeelhouder en bestuurder is van E Recycling, E Onroerend Goed en J-E Recycling B.V. Bij brief van 27 juli 2011 heeft C Accountants1 meegedeeld dat het gedrag van betrokkene voorafgaande aan de overdracht van de aandelen van C in D E “ernstige vragen” bij haar had opgeroepen en Accountants1 aansprakelijk gesteld voor de schade die zij als gevolg daarvan had geleden. In reactie daarop heeft Accountants1 C bij brief van 12 september 2011 onder meer te kennen gegeven dat betrokkene “in deze kwestie” zelfstandig heeft geopereerd en al ruim een jaar niet meer aan Accountants1 was verbonden. D E en D Recycling hebben in september 2011 bij de (toenmalige) rechtbank [plaats] een procedure aanhangig gemaakt tegen C, waarin (terug)betaling wordt gevorderd van volgens deze partijen per abuis aan C betaalde managementvergoedingen en waarin is aangeboden betrokkene in zijn hoedanigheid van adviseur van D E als getuige te laten horen. C heeft op haar beurt alle D E-vennootschappen, F, G Milieuservices en J.E. G en V.H. F in persoon gedagvaard voor diezelfde rechtbank en van hen op verschillende grondslagen betaling gevorderd van (voor zover hier van belang) de achtergestelde lening, die volgens haar is verstrekt aan D E.    

2.8 Ingaande 1 september 2010 heeft betrokkene, die voorheen ingeschreven stond als openbaar accountant, zich als accountant in business laten inschrijven in het register van het (toenmalige) NIVRA. Op 18 oktober 2012 is hij op eigen verzoek uitgeschreven uit dit register.

3. De klacht

3.1 Ten grondslag aan de door klaagsters ingediende klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop door en namens klaagsters gegeven toelichting, de volgende, door betrokkene ook als zodanig opgevatte en hierna samengevat weergegeven verwijten:

a. betrokkene heeft voor, bij en na de aanvaarding van de opdracht tot het controleren van de jaarrekening van C, bedoeld in 2.2, op geen enkele wijze kenbaar gemaakt dat Accountants1 niet wenst te werken voor cliënten die leaseobjecten verkopen waarvan de leasetermijn nog niet volledig is verstreken en deze mededeling ten onrechte ten grondslag gelegd aan het teruggeven van de opdracht van C bedoeld onder 2.5;

b. betrokkene heeft na het opduiken van de factuur bedoeld onder 2.3, bij het bestuur en de aandeelhouders van D E niet aangedrongen op het ongedaan maken van de tijdens de AVA van 17 maart 2009 gebleken, door F met medeweten van J.E. G gepleegde fraude, en evenmin op het nemen van maatregelen om herhaling te voorkomen en hij heeft in plaats daarvan zijn medewerking verleend aan het “wegpoetsen” van deze fraude door in de notulen van de AVA van D E van 11 juni 2009 en in de door hem samengestelde jaarrekening van D E over 2008 op te nemen dat aan F een lening was verstrekt;

c. betrokkene heeft zijn plicht om te bewaken dat de jaarstukken van D E over 2008 binnen vijf maanden na het einde van het boekjaar werden opgemaakt en binnen acht dagen na de vaststelling werden gedeponeerd bij de Kamer van Koophandel niet nageleefd;  

d. er staan onjuiste gegevens in de (gedeponeerde) jaarrekening van C over 2008;

e. voor het samenstellen van de jaarrekeningen van de vennootschappen die deel uitmaken van klaagsters over 2009 diende volgens een aantekening op de opdrachtbevestiging bedoeld onder 2.5, nog een vaste prijs overeengekomen te worden nu betrokkene daarmee eerder uitdrukkelijk had ingestemd;  

f. betrokkene heeft misbruik gemaakt van de omstandigheden door begin juni 2010 betaling te verlangen van de betwiste en nog niet opeisbare facturen van Accountants1, terwijl hij wist dat C er belang bij had dat de jaarrekeningen spoedig gereed zouden zijn en dat nogmaals gedaan door de bereidheid om zaken over te dragen aan de opvolgend accountant afhankelijk te stellen van de betaling van alle facturen, waaronder een factuur die nog niet eens was ontvangen;

g. betrokkene heeft, ingegeven door eigen belang, samen met F Holding en G Milieuservices betwist dat er in januari 2010 rechtsgeldige besluiten waren genomen door de aandeelhouders van de D E-vennootschappen over uit te keren dividend en over het verstrekken van een achtergestelde lening en hij heeft zich schuldig gemaakt aan valsheid in geschrifte door deze besluiten niet in de jaarrekeningen van deze vennootschappen te (laten) verwerken;

h. betrokkene heeft laten gebeuren dat er in afwijking van de afspraak geciteerd onder 2.3 over de “lening” aan F, op die lening in 2009 niets is afgelost en dat het bedrag van deze lening ook niet is opgehoogd met de verschuldigde rente, dat er geen rente is betaald over de lening van D E aan G Milieuservices (vermeld onder 2.4) en hij heeft de bestuurder en de aandeelhouders van de D E-vennootschappen er niet op gewezen dat de bestuurder het directiereglement en vele wettelijke en statutaire regels, waaronder de verplichting tot het tijdig opmaken en deponeren van de jaarrekeningen, niet heeft nageleefd;

i. betrokkene heeft tijdens de AVA van 22 november 2010 standpunten ingenomen die bewust en te kwader trouw onjuist of misleidend zijn, standpunten en uitlatingen van C onjuist of onvolledig in de conceptnotulen van deze AVA opgenomen en als voorzitter van deze AVA toegelaten dat er besluiten werden genomen die niet rechtsgeldig zijn;

j. in de aanloop naar de overdracht van de aandelen van C in D E op 27 april 2011 heeft betrokkene, die toen nog de accountant van D E was, bewust en vele malen onjuiste standpunten ingenomen die afwijken van de koopovereenkomst met betrekking tot deze aandelen en nadelig waren voor C, waardoor de overdracht bijna twee maanden later dan gepland heeft plaatsgevonden;    

k. betrokkene heeft (evenals Accountants1) veelvuldig de indruk gewekt dat hij tot het voorjaar van 2011 in de een of andere vorm nog wel aan Accountants1 was verbonden.

4. De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.1 Op grond van artikel 33 van de Wet op de Registeraccountants (oud: hierna: Wet RA) (en sinds 1 januari 2013 op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: de Wab) is de registeraccountant bij het beroepsmatig handelen onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet RA (oud) (thans de Wab) bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep. Hierbij verdient opmerking dat een accountant ook nadat hij is uitgeschreven uit het accountantsregister, tuchtrechtelijk verantwoordelijk kan worden gehouden voor handelen of nalaten dat zich heeft voorgedaan in de periode dat hij nog wel ingeschreven stond.

4.2 Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, moet, voor zover dit plaats had vóór 1 januari 2007, worden getoetst aan de tot die datum geldende GBR-1994, en, voor zover het plaats had na 1 januari 2007, aan de sinds deze datum vigerende Verordening Gedragscode RA’s (hierna: VGC) en daarvan in het bijzonder het (voor alle registeraccountants geldende) deel A en het (voor openbaar registeraccountants geldende) deel B1. Aan deze toetsing wordt pas toegekomen als over het betreffende handelen of nalaten is geklaagd binnen drie jaar nadat het is geconstateerd, zo volgt uit het bepaalde in artikel 22, eerste lid, aanhef en onder c. van de Wtra.   

4.3 Met het oog op de naleving van deze laatste bepaling dient de Accountantskamer ook in deze zaak na te gaan in hoeverre klaagsters in hun klacht kunnen worden ontvangen. In dat kader heeft zij vastgesteld dat klaagsters al vóór 11 september 2009 (en wel uiterlijk in juni 2009) en dus meer dan drie jaar voor het indienen van de klacht kennis hebben gedragen van het handelen en nalaten van betrokkene waarop de klachtonderdelen 3.1.b. en 3.1.c. zien. Dat is reden om klaagsters in zoverre niet-ontvankelijk te verklaren in hun klacht.

4.4 Daarnaast stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klaagsters is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Hier verdient nog opmerking dat een accountant, ook nadat hij is uitgeschreven uit het accountantsregister, tuchtrechtelijk verantwoordelijk kan worden gehouden voor handelen of nalaten dat zich heeft voorgedaan in de periode dat hij nog wel ingeschreven stond.

4.5 De Accountantskamer ziet aanleiding de klachtonderdelen 3.1.a., 3.1.e. en 3.1.f. hierna gezamenlijk te bespreken.

Betrokkene heeft in zijn verweerschrift aangevoerd dat bij het aanvaarden van (ook) de opdracht tot het controleren van de jaarrekening van C over 2008 als voorwaarde is gesteld dat geen leaseobjecten meer verkocht zouden worden. Het was hem, zo stelt hij, pas kort voor het (op verzoek van H) sturen van de mail van 2 juni 2010 bekend dat klaagsters toch weer leaseobjecten had verkocht. Ter zitting heeft klaagsters haar betwisting van die laatste stelling onderbouwd met onder meer verwijzingen naar twee stukken die bij haar brief van 6 februari 2013 zijn gevoegd en waaruit volgens haar blijkt dat betrokkene heeft geweten dat er in 2007 een aantal objecten is verkocht. Betrokkene heeft in reactie daarop verklaard dat hij, naar zijn zeggen vanwege zijn vakantie, voorafgaande aan de zitting geen kennis heeft kunnen nemen van deze stukken en ontkend dat hij weet had van deze verkoop in 2007.

De Accountantskamer kan en zal in het midden laten of klaagsters aannemelijk hebben gemaakt dat betrokkene voor of bij de opdrachtaanvaarding kenbaar heeft gemaakt dat Accountants1 de hiervoor bedoelde voorwaarde stelde. Zij vindt ook geen aanleiding de schriftelijke behandeling van de onderhavige zaak voort te zetten om dit punt op te helderen. Daarbij is in aanmerking genomen dat het klaagsters bij klachtonderdeel 3.1.a. in essentie gaat om de door Accountants1 aangevoerde en in haar ogen onjuiste reden voor het teruggeven van de betreffende opdracht.

Naar het oordeel van de Accountantskamer kan de beslissing tot het teruggeven van de opdracht en het motief daarvoor niet aan betrokkene worden toegerekend nu vast staat dat betrokkene vanaf 1 januari 2010 niet meer als aandeelhouder/participant aan Accountants was verbonden. Dat geldt ook voor het niet naleven van een volgens klaagsters met betrokkene gemaakte afspraak om voor het samenstellen van de jaarrekeningen van de vennootschappen van klaagsters over 2009 een vaste, nader overeen te komen prijs in rekening te brengen en voor de in de mail van 2 juni 2010 verlangde betaling van openstaande facturen en een nog niet ontvangen factuur.

Gezien het vorenstaande moeten klachtonderdelen 3.1.a., 3.1.e. en 3.1.f. ongegrond worden verklaard.                

4.6 Bij klachtonderdeel 3.1.d. hebben klaagsters op het oog de vermelding in de geconsolideerde jaarrekening van C over 2009 van een belang van C in een andere vennootschap, die niet lijkt te rijmen met de mededeling verderop dat dit belang in 2007 is verkocht, en verwarrende informatie over het aantal werknemers in 2007 en 2008.  Deze jaarrekening is, zo valt te lezen op bladzijde 20, op 21 oktober 2009 vastgesteld door de AVA van C. Uit een kennelijk door de Kamer van Koophandel Limburg geplaatste stempel blijkt dat zij op 2 november 2009 bij deze instantie is gedeponeerd. Betrokkene heeft in het verweerschrift in reactie op klachtonderdeel 3.1.d. het vermoeden geuit dat de fouten, waarom het klaagsters gaat, op slordigheden berusten. Hij heeft er verder op gewezen dat C de jaarrekening zelf heeft gedeponeerd en kennelijk pas daarna is nagegaan of de gegevens die erin staan juist zijn. Naar zijn mening wordt het “beeld van de jaarrekening door deze onzorgvuldigheid niet aangetast”. De Accountantskamer zal in het midden laten of klaagsters niet al meer dan drie jaar voor het indienen van de klacht weet hadden van de fouten waarop dit klachtonderdeel ziet. Wel is zij van oordeel dat de fouten waarop klaagsters doelen, als slordigheden aangemerkt moeten worden die geen gegrond tuchtrechtelijk verwijt opleveren. Dat is reden om klachtonderdeel 3.1.d. ongegrond te verklaren.

4.7 Betrokkene heeft in zijn verweer tegen de klachtonderdeel 3.1.g. aangevoerd dat hij na zijn uittreden bij Accountants1 niet meer bevoegd is tot het ondertekenen van samenstellingsverklaringen en dat het samenstellen van de jaarrekeningen van de D E-vennootschappen en van C over 2009 niet onder zijn verantwoordelijkheid is geschied. Hij heeft er verder op gewezen dat er geen besluit van de AVA van D E was tot het uitkeren van dividend aan de aandeelhouders. Naar zijn zeggen ging het slechts om een voornemen daartoe waarmee de huisbankier van de D E-vennootschappen niet heeft ingestemd. Daarom is de dividenduitkering niet verwerkt in de definitieve geconsolideerde jaarrekening van D E. De directie van C is zelf verantwoordelijk voor wat zij in de jaarrekening van C opneemt. Dat heeft zij bevestigd in de zogeheten letter of representation (LoR).

De Accountantskamer stelt vast dat betrokkene in de eerste helft van 2010 meermalen concepten van jaarrekeningen waarin de dividenduitkering was verwerkt, heeft toegestuurd aan de daarbij belanghebbenden. Betrokkene heeft in zijn verweerschrift erkend dat hij na zijn uittreden bij Accountants1 via Accountants1 nog werkzaamheden ten behoeve van de D E-vennootschappen en C heeft verricht. In de door betrokkene ondertekende opdrachtbevestiging voor het samenstellen van de jaarrekening van C (en haar dochters) over 2010 staat met zoveel woorden dat de werkzaamheden in het kader daarvan onder verantwoordelijkheid van betrokkene worden uitgevoerd. Betrokkene heeft (in de mail van 2 juni 2010) aan C meegedeeld dat “wij” bereid zijn de “jaarrekeningen 2009 nog af te werken”. Ter zitting heeft betrokkene in antwoord op vragen over de aard van zijn werkzaamheden ten behoeve van C en de D E-vennootschappen verklaard dat de conceptjaarrekeningen waarom het hier gaat, in overleg met hem zijn opgesteld.

Al deze feiten en omstandigheden brengen mee dat betrokkene naar het oordeel van de Accountantskamer vaktechnisch gezien zelfstandig verantwoordelijk moet worden gehouden voor het samenstellen van de hiervoor bedoelde jaarrekeningen. Het moge zo zijn dat betrokkene vanaf 1 januari 2010 niet meer bevoegd was tot het ondertekenen van samenstellingsverklaringen en dat hij de hier aan de orde zijnde verklaringen niet heeft ondertekend, maar dat laat zijn vaktechnische verantwoordelijkheid geheel onverlet. Hier kan in het midden blijven hoe de verantwoordelijkheid van betrokkene zich verhoudt tot die van H en I als ondertekenaars van de samenstellingsverklaringen.

Vanwege de vaktechnische verantwoordelijkheid van betrokkene had van hem, nu er naar zijn zeggen geen besluiten waren genomen over het uitkeren van dividend en het verstrekken van achtergestelde leningen, verlangd kunnen worden dat hij ervoor zorg gedragen had dat daarvan in de (concept-)jaarrekening van C over 2009 geen melding werd gemaakt, althans C erop had gewezen dat het dividendbesluit niet was genomen en dat het slechts om een voornemen ging. Dat hij vanwege het teruggeven van de opdracht door Accountants1 kennelijk na 2 juni 2010 geen werkzaamheden meer voor C heeft verricht, had hem daarvan niet hoeven te weerhouden, nu het hier om voor de getrouwheid van de jaarrekening wezenlijke informatie ging. Ook de LoR ontsloeg hem niet van deze verplichting omdat betrokkene naar eigen zeggen wist dat C in haar jaarrekening gegevens had opgenomen die niet juist waren.

Door deze verplichting niet na te komen heeft betrokkene gehandeld in strijd met de eisen, die voortvloeien uit het fundamentele beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid, als bedoeld in artikel A-100.4 onder c, van de VGC. Ook op grond van het fundamentele beginsel van professioneel gedrag, als bedoeld in artikel A-100.4 onder e, van de VGC kon dit van hem worden gevergd. Of dit verzuim is ingegeven door eigenbelang van betrokkene en of er een (rechtsgeldig) besluit tot het uitkeren van dividend is genomen en of er afspraken over het verstrekken van achtergestelde leningen zijn gemaakt, zoals klaagsters stelt en betrokkene betwist, kan en zal de Accountantskamer in het midden laten.

Gezien het vorenstaande moet klachtonderdeel 3.1.g. in zoverre daarin het verwijt ligt besloten dat betrokkene vaktechnisch gezien hoorde te handelen in overeenstemming met wat hem bekend was over de voorgenomen dividenduitkering, gegrond worden verklaard. In dit verband verdient wel opmerking dat de Accountantskamer het onbegrijpelijk acht dat betrokkene in zijn verweerschrift geen verklaring heeft gegeven voor het feit dat hij A/C niet (al) in oktober 2010 naar aanleiding van hun mailberichten heeft laten weten dat er door de AVA van D E geen (rechtsgeldig) besluit tot het uitkeren van dividend was genomen en dat er geen overeenstemming was bereikt over het verstrekken van achtergestelde leningen door de aandeelhouders.         

4.8 De plicht tot naleving van het directiereglement van D E, en van de statutaire en wettelijke bepalingen die klaagsters bij klachtonderdeel 3.1.h. op het oog hebben, rust op het bestuur van D E. Dat bestuur is ook de eerst aangewezene om erop toe te zien dat afspraken over de aflossing van en de betaling van rente over verstrekte leningen worden gemaakt en nagekomen. Er is anders dan klaagsters menen, geen gedrags- of beroepsregel die inhoudt of meebrengt dat betrokkene erop toe diende te zien dat het bestuur zijn statutaire en wettelijke verplichtingen naleefde, het directiereglement in acht nam en de aandeelhouders aansprak op of hen hield aan gemaakte afspraken. Een zodanige verplichting vloeide ook niet voort uit de in rechtsoverweging 4.7 aan betrokkene toegerekende vaktechnische verantwoordelijkheid. Uit het vorenstaande volgt dat klachtonderdeel 3.1.h. ongegrond moet worden verklaard. 

4.9 Betrokkene heeft de standpunten en uitlatingen en de besluiten waarop klachtonderdeel 3.1.i. ziet, gemotiveerd weersproken onder meer met een verwijzing naar de conceptnotulen van de AVA van 22 november 2010. Klaagsters hebben daarna hun verwijten niet alsnog afdoende aannemelijk gemaakt en dat lag, gelet op wat is overwogen onder rechtsoverweging 4.4, wel op hun weg. Daaruit volgt dat klachtonderdeel 3.1.i. ongegrond moet worden verklaard.  

4.10 Met betrekking tot klachtonderdeel 3.1.j. overweegt de Accountantskamer dat naleving van het fundamentele beginsel van ‘objectiviteit’ als bedoeld in artikel A-100.4 onder b. van de VGC vergt dat een accountant (waaronder een accountant in business is begrepen) op grond van artikel A-120.2 van de VGC iedere situatie waarin zijn objectiviteit in het gedrang komt vermijdt. Naar het oordeel van de Accountantskamer heeft betrokkene deze gedragsregel niet in acht genomen.

Gezien de vaststaande feiten en gelet op wat hiervoor is geoordeeld, is betrokkene jarenlang verantwoordelijk geweest voor het samenstellen van de (concept)jaarrekening van C en voor die van D E, waarin C een belang heeft. Begin juni 2010 heeft betrokkene aan C meegedeeld dat de opdracht aan C teruggegeven werd. Aan betrokkene is in oktober en in november 2010 van de kant van C duidelijk gemaakt dat C ervan uitgaat dat twee aandeelhouders van D E achtergestelde leningen hebben verstrekt aan D E. Betrokkene heeft daarna notulen vervaardigd van de AVA van D E van 22 november 2010, volgens welke tijdens die AVA een jaarrekening is vastgesteld waarin in afwijking van eerdere concepten waarvoor betrokkene vaktechnisch verantwoordelijk was, geen melding wordt gemaakt van een dividendbesluit en ook niet van de door aandeelhouders verstrekte achtergestelde leningen. Enkele maanden later heeft betrokkene namens twee aandeelhouders van D E, F Holding en G Milieuservices, onderhandeld met C over de prijs voor haar aandelen in D E en haar in dat kader voorgesteld af te zien van elke vordering op F Holding en G Milieuservices. Over dit voorstel heeft betrokkene in zijn verweerschrift nog gesteld dat het gebruikelijk is dit laatste overeen te komen. Dat moge zo zijn, feit is dat in de mail waarin het voorstel van betrokkene is vervat, niet staat dat F Holding en G Milieuservices op hun beurt ook van elke vordering zullen afzien.

Onder al deze omstandigheden was er, toen betrokkene zich zonder enig uitsluitsel te verschaffen over de hoedanigheid waarin hij optrad, opwierp als zegsman van F Holding en G Milieuservices, sprake van een serieuze bedreiging voor zijn objectiviteit. Dat het hier om een niet te onderschatten bedreiging gaat wordt bevestigd door de omstandigheid dat uit gegevens van de Kamer van Koophandel, daterend van enkele maanden na de overdracht van de aandelen van C in D E, blijkt dat betrokkene bestuurder is van rechtspersonen die op dat moment de D E-vennootschappen beheersen en waarbij ook V.H. F en J.E. G betrokken zijn.

Betrokkene heeft het bestaan van een bedreiging vanwege eigenbelang onvoldoende gemotiveerd weersproken door in zijn verweerschrift en ter zitting desgevraagd te weigeren uitsluitsel te verschaffen over zijn “belangen in ondernemingen” en het moment waarop die zijn verkregen. Ook de kwalificatie “adviseur van E”, gehanteerd in de door D E en E Recycling aangespannen procedure tegen C, roept in dit verband vragen op die betrokkene in zijn verweerschrift onbeantwoord heeft gelaten. Bovendien is gesteld noch gebleken dat betrokkene ook maar enige waarborg heeft getroffen om de hiervoor gesignaleerde bedreigingen van zijn objectiviteit weg te nemen of terug te brengen tot een aanvaardbaar niveau, zoals op grond van artikel A-100.2 van de VGC van hem (ook als accountant in business) gevergd kon worden.

Gezien het vorenstaande moet klachtonderdeel 3.1.j. in zoverre gegrond worden verklaard.  

4.11 Ter onderbouwing van klachtonderdeel 3.1.k. hebben klaagsters (onder meer) aangevoerd dat betrokkene op de website van een organisatie, waarbij hij is aangesloten, heeft vermeld dat hij na zijn uittreden nog altijd parttime werkzaam is bij Accountants1, dat betrokkene nooit heeft gemeld dat hij niet meer verbonden is aan Accountants1, dat er nooit een opvolger van betrokkene is geïntroduceerd en dat hij net als in vorige jaren op 22 november 2010 aanwezig was bij de AVA van D E, zonder duidelijk te maken dat hij zelfstandig opererend adviseur van D E was.

Betrokkene heeft zich hiertegen verweerd door te stellen dat hij op uitdrukkelijk verzoek van klaagsters nog afrondende werkzaamheden heeft verricht en dat klaagsters zich “ervan bewust” waren dat hij niet meer verantwoordelijk was voor de opdracht omdat A aanwezig was op zijn afscheidsfeestje.

De Accountantskamer overweegt dat betrokkene niet heeft gesteld dat hij of Accountants1 met zoveel woorden kenbaar heeft gemaakt aan C dat hij vanaf 1 januari 2010 geen band meer had met Accountants1 en voortaan als zelfstandige opereerde. De opdrachtbevestiging voor het samenstellen van de jaarrekening van C (en haar dochters) over 2010 staat op briefpapier van Accountants1 en is ondertekend door betrokkene namens Accountants1. Ter zitting heeft betrokkene erkend dat Acccountants1 voor zijn werkzaamheden ten behoeve van C facturen heeft gestuurd aan C. Hiervoor is al geoordeeld dat betrokkene na zijn uittreden bij ACCOUNTANTS1 vaktechnisch gezien verantwoordelijk moest worden gehouden voor het samenstellen van de jaarrekeningen van C en de D E-vennootschappen. Klaagsters hebben (als bijlage bij productie 60) stukken overgelegd waaruit blijkt dat er in maart 2011 nog een e-mailadres bestond van betrokkene waarin de naam Accountants1 voorkomt.

Al deze feiten vormen voldoende grondslag om klachtonderdeel 3.1.k. gegrond te verklaren. De Accountantskamer is van oordeel dat deze weinig heldere handelwijze van betrokkene zich niet verdraagt met het fundamentele beginsel van professioneel gedrag als bedoeld in artikel A-100.4 onder c. van de VGC.

4.12  Bij de beslissing omtrent het opleggen van een tuchtrechtelijke maatregel houdt de Accountantskamer rekening met de aard en de ernst van de verzuimen van betrokkene en de omstandigheden waaronder deze zich hebben voorgedaan. In dit kader is vastgesteld dat betrokkene in feite tegen beter weten in niet heeft willen erkennen dat hij zelfstandig de vaktechnische verantwoordelijkheid draagt voor het samenstellen van de hier aan de orde zijnde jaarrekeningen. Hem moet evenzeer zwaar worden aangerekend dat hij heeft volhard in zijn weigering uitsluitsel te verschaffen over wat hij zelf noemt “zijn belangen in ondernemingen” en er daarmee blijk van geeft dat bij hem elk besef ontbreekt van het belang van het in acht nemen van het fundamentele beginsel van objectiviteit. Gelet op het vorenstaande acht de Accountantskamer in deze klachtzaak de maatregel van doorhaling in de registers passend en geboden, met de bepaling dat de termijn waarbinnen betrokkene niet opnieuw in deze registers kan worden ingeschreven 24 (vierentwintig) maanden zal belopen.   

4.13 Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5. Beslissing

De Accountantskamer:

1.      verklaart de klacht niet-ontvankelijk voor zover deze betrekking heeft op het handelen omschreven in klachtonderdeel 3.1.b. en 3.1.c.;

2.      verklaart de klacht voor zover deze betrekking heeft op het handelen omschreven onder 3.1.g., 3.1.j. en 3.1.k. gegrond;

3.      verklaart de klacht voor het overige ongegrond;

4.      legt ter zake aan betrokkene de maatregel op van doorhaling van de inschrijving van betrokkene in de registers als bedoeld in artikel 1, onder i. Wtra, met de bepaling van de termijn waarbinnen betrokkene niet opnieuw in de registers kan worden ingeschreven op 24 maanden; deze doorhaling gaat in op de tweede dag volgend op de dag waarop deze beslissing onherroepelijk is geworden èn de voorzitter van de Accountantskamer een last tot tenuitvoerlegging heeft uitgevaardigd;

5.      verstaat dat de AFM en de voorzitter van de Nba na het onherroepelijk worden van deze uitspraak èn de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in de registers bedoeld in artikel 1, onder i. Wtra, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven;

6.      verstaat dat - overeenkomstig het bepaalde in artikel 23, derde lid Wtra - het door klaagsters betaalde griffierecht ten bedrage van € 70,-- (zeventig euro) door  betrokkene wordt vergoed.

Aldus beslist door mr. M.J. van Lee, voorzitter, mr. W.F. Boele en mr. W.M. de Vries  (rechterlijke leden) en prof. dr. G.C.M. Majoor RA en J. Maan AA (accountantsleden) in aanwezigheid van mr. G.A. Genee, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 9 september 2013.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra, juncto artikelen 31 en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004, kunnen klaagsters en betrokkenedan wel de voorzitter van de Nba tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, postbus 20021,

2500 EA te Den Haag. Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.