ECLI:NL:TACAKN:2013:22 Accountantskamer Zwolle 12/2303 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2013:22
Datum uitspraak: 19-08-2013
Datum publicatie: 19-08-2013
Zaaknummer(s): 12/2303 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen:
  • Klacht gegrond zonder maatregel
  • Verzet niet-ontvankelijk
  • Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie:   Vestia-klacht tegen de accountant die haar jaarrekening 2010 heeft gecontroleerd. De twee door betrokkene tegen deze klacht opgeworpen formele verweren zijn ongegrond: 1) artikel 22 lid 1 Wtra kent geen beperking in de hoedanigheid van klager, zodat de omstandigheid dat klaagster zelf haar jaarrekening heeft opgesteld er niet aan in de weg staat dat zij een tuchtklacht indient en 2) de eerder door Sobi en de AFM ingediende klachten zijn geen omstandigheid die aan de behandeling van deze klacht in de weg kan staan; er is geen sprake van al een rechtens onaantastbare eindbeslissing over hetzelfde feitencomplex, gegeven op een klacht van dezelfde klager. Bij de beoordeling van de klacht is mede acht geslagen op wat de Accountantskamer in de door de AFM ingediende klachtzaak heeft bevonden en geoordeeld; de behoorlijke tuchtprocesorde staat daar in dit geval niet aan in de weg. In die klachtzaak is al geoordeeld dat betrokkene betreffende de controle van de jaarrekening 2010 niet voldoende en geschikte controlewerkzaamheden heeft verricht en dat daaruit volgt dat betrokkene de controle van de jaarrekening 2010 met onvoldoende diepgang en met een onvoldoende professioneel-kritische instelling heeft gepland en uitgevoerd, als gevolg waarvan hij een goedkeurende accountantsverklaring in het maatschappelijk verkeer heeft gebracht zonder dat daarvoor een deugdelijke grondslag kan worden vastgesteld. Dit oordeel leidt ertoe dat de door klaagster ingediende klacht al om die reden eveneens gegrond moet worden verklaard. Nu juist de controle aangaande de verwerking van de derivaten in de jaarrekening niet afdoende heeft plaatsgehad, zou deze controle alsnog moeten plaatsvinden alvorens kan worden beoordeeld of de in de jaarrekening 2010 opgenomen informatie daadwerkelijk misleidend is en of het eigen vermogen en resultaat te hoog zouden zijn weergegeven. Bij een dergelijk vergaand onderzoek, als daarvoor al in een tuchtprocedure plaats is, heeft klaagster geen belang nu de klacht al gegrond is. Aangenomen moet worden dat klaagster steeds en volledig op de hoogte is geweest van de staat van haar administratieve organisatie en interne beheersing en de (on)mogelijkheden de aan door haar afgesloten rentederivaten verbonden risico’s te volgen en de wijze en de gronden voor de verslaggeving van die derivaten, zodat er op betrokkene ter zake geen waarschuwingsplicht rustte, zodat dit onderdeel van de klacht ongegrond is. Gelet op de in de AFM-tuchtzaak opgelegde maatregel is er geen reden om aan betrokkene een extra of nadere maatregel op te leggen.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) van 19 augustus 2013 in de zaak met nummer 12/2303 Wtra AK van

de stichting STICHTING VESTIA GROEP,

gevestigd te Rotterdam,

K L A A G S T E R ,

raadslieden: mr. A.E.H. van der Voort Maarschalk en mr. Ph.N.M. Creijghton,

t e g e n

Y ,

registeraccountant,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E ,

raadslieden: mr. W.F. Hendriksen en mr. S.A.G. Hoogeveen.

1. Het verloop van de procedure

1.1 De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-         het op 5 november 2012 ingekomen klaagschrift van 2 november 2012 met bijlagen;

-         het op 21 januari 2013 ingekomen verweerschrift van die datum met bijlagen;

-         de op 26 februari 2013 ingekomen faxbrief van de zijde van betrokkene d.d. 25 februari 2013, houdende drie nadere producties.

1.2 De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 7 en 8 maart 2013 waar zijn verschenen namens klaagster de heer A, bijgestaan door mrs. Van der Voort Maarschalk en Creijghton voormeld, beiden advocaat te Amsterdam, en betrokkene, bijgestaan door mrs. Hendriksen en Hoogeveen voormeld, beiden advocaat te Amsterdam.

1.3 Klaagster en betrokkene hebben op genoemde zitting hun standpunten doen toelichten (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) respectievelijk toegelicht en geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2. De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1 Klaagster is een toegelaten instelling in de zin van artikel 70 Woningwet en richt zich - in essentie - op het huisvesten van lagere inkomensgroepen. Eind 2012 beschikte klaagster daartoe over ongeveer 89.000 woningen en appartementen. Op klaagster is onder meer van toepassing het Besluit beheer sociale-huursector.

2.2 In het Besluit beheer sociale-huursector (hierna: het Bbsh) is onder meer bepaald:

Artikel 26

1. De toegelaten instelling stelt jaarlijks een jaarrekening en een jaarverslag op, waarop de afdelingen 2 tot en met 8, 10, 11, 13, en 16 van titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek van overeenkomstige toepassing zijn, met dien verstande dat voor de toepassing van de artikelen van die afdelingen de leden van het orgaan, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel b, gelijk staan aan commissarissen als bedoeld in die artikelen, en in artikel 408, eerste lid, onderdeel e, voor «de in onderdeel d genoemde stukken of vertalingen» wordt gelezen «de geconsolideerde jaarrekening en het jaarverslag», alsmede met uitzondering van:

a. de bepalingen die gezien hun inhoud niet op verenigingen of stichtingen van toepassing kunnen zijn, en

b. de artikelen 361, tweede lid, eerste volzin, zinsnede «en de in artikel 360 lid 3 bedoelde stichtingen en verenigingen», 362, zesde lid, tweede volzin vanaf «handelsregister», zevende lid, eerste volzin en tweede volzin vanaf «omschreven», achtste en negende lid, 373, vijfde lid , 378, tweede tot en met vierde lid , 383a, 389, vierde en vijfde lid , 390, 391, eerste lid, vijfde volzin vanaf «gesteld», 392, eerste lid, onderdelen a en e, en derde, vierde en vijfde lid , 396, zesde tot en met negende lid , 398, derde en vijfde lid , 406, derde tot en met vijfde lid , en 408, eerste lid, onderdeel d.

2. De toegelaten instelling stelt jaarlijks een volkshuisvestingsverslag op, waaruit elke gemeente waar zij feitelijk werkzaam is kan afleiden welke gegevens met name op haar betrekking hebben, en dat omvat:

(…)

f. een uiteenzetting over het in het verslagjaar gevoerde beleid en beheer op financieel gebied, in welke uiteenzetting zij aannemelijk maakt, dat dit beleid en beheer voldoet aan de artikelen 21 en 22;

(…)

k. een overzicht van haar activiteiten in het verslagjaar op het gebied van beleggingen;

l. een overzicht van haar onrendabele investeringen in het verslagjaar en

m. een verklaring, dat zij in het verslagjaar haar middelen uitsluitend heeft besteed in het belang van de volkshuisvesting.

(…).

Artikel 28

De toegelaten instelling laat de ingevolge artikel 27 aangewezen accountant of organisatie onderzoeken, of:

a. [vervallen;]

b. het jaarverslag, bedoeld in artikel 26, eerste lid, en het volkshuisvestingsverslag, bedoeld in artikel 26, tweede lid, voor zover deze dat kan beoordelen, overeenkomstig die leden zijn opgesteld en met de jaarrekening verenigbaar zijn, en

c. het overzicht, bedoeld in artikel 26, derde lid, in overeenstemming is met de vastgestelde jaarrekening.

2.3 In artikel 2:362 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is onder meer bepaald:

1. De jaarrekening geeft volgens normen die in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar worden beschouwd een zodanig inzicht dat een verantwoord oordeel kan worden gevormd omtrent het vermogen en het resultaat, alsmede voor zover de aard van een jaarrekening dat toelaat, omtrent de solvabiliteit en de liquiditeit van de rechtspersoon. Indien de internationale vertakking van zijn groep dit rechtvaardigt kan de rechtspersoon de jaarrekening opstellen naar de normen die in het maatschappelijk verkeer in een van de andere lidstaten van de Europese Gemeenschappen als aanvaardbaar worden beschouwd en het in de eerste volzin bedoelde inzicht geven.

2. De balans met de toelichting geeft getrouw, duidelijk en stelselmatig de grootte van het vermogen en zijn samenstelling in actief- en passiefposten op het einde van het boekjaar weer. De balans mag het vermogen weergeven, zoals het wordt samengesteld met inachtneming van de bestemming van de winst of de verwerking van het verlies, of, zolang deze niet vaststaat, met inachtneming van het voorstel daartoe. Bovenaan de balans wordt aangegeven of daarin de bestemming van het resultaat is verwerkt.

3. De winst- en verliesrekening met de toelichting geeft getrouw, duidelijk en stelselmatig de grootte van het resultaat van het boekjaar en zijn afleiding uit de posten van baten en lasten weer.

4. Indien het verschaffen van het in lid 1 bedoelde inzicht dit vereist, verstrekt de rechtspersoon in de jaarrekening gegevens ter aanvulling van hetgeen in de bijzondere voorschriften van en krachtens deze titel wordt verlangd. Indien dit noodzakelijk is voor het verschaffen van dat inzicht, wijkt de rechtspersoon van die voorschriften af; de reden van deze afwijking wordt in de toelichting uiteengezet, voor zover nodig onder opgaaf van de invloed ervan op vermogen en resultaat.

In artikel 2:384 BW is - voor zover relevant - bepaald:

1. Bij de keuze van een grondslag voor de waardering van een actief en van een passief en voor de bepaling van het resultaat laat de rechtspersoon zich leiden door de voorschriften van artikel 362 leden 1 - 4. Als grondslag komen in aanmerking de verkrijgings- of vervaardigingsprijs en de actuele waarde.

2. Bij de toepassing van de grondslagen wordt voorzichtigheid betracht. Winsten worden slechts opgenomen, voor zover zij op de balansdatum zijn verwezenlijkt. Verplichtingen die hun oorsprong vinden vóór het einde van het boekjaar, worden in acht genomen, indien zij vóór het opmaken van de jaarrekening zijn bekend geworden. Voorzienbare verplichtingen en mogelijke verliezen die hun oorsprong vinden vóór het einde van het boekjaar kunnen in acht worden genomen indien zij vóór het opmaken van de jaarrekening bekend zijn geworden.

(…)

6. Slechts wegens gegronde redenen mogen de waardering van activa en passiva en de bepaling van het resultaat geschieden op andere grondslagen dan die welke in het voorafgaande boekjaar zijn toegepast. De reden der verandering wordt in de toelichting uiteengezet. Tevens wordt inzicht gegeven in haar betekenis voor vermogen en resultaat, aan de hand van aangepaste cijfers voor het boekjaar of voor het voorafgaande boekjaar.

7. Waardeveranderingen van:

a. financiële instrumenten;

b. andere beleggingen; en

c. (…), kunnen in afwijking van de tweede zin van lid 2 onmiddellijk in het resultaat worden opgenomen, tenzij in deze afdeling anders is bepaald. Waardeveranderingen van afgeleide financiële instrumenten, voorzover niet bedoeld in lid 8, worden, zo nodig in afwijking van lid 2, onmiddellijk ten gunste of ten laste van het resultaat gebracht.

8. Waardeveranderingen van financiële instrumenten die dienen en effectief zijn ter dekking van risico’s inzake activa, activa in bestelling en andere nog niet op de balans opgenomen verplichtingen, dan wel inzake voorgenomen transacties worden rechtstreeks ten gunste dan wel ten laste van de herwaarderingsreserve gebracht, voor zover dat noodzakelijk is om te bereiken dat deze waardeveranderingen in dezelfde periode in het resultaat worden verwerkt als de waardeveranderingen die zij beogen af te dekken.

In artikel 2:391 BW is onder meer bepaald:

1. Het jaarverslag geeft een getrouw beeld van de toestand op de balansdatum, de ontwikkeling gedurende het boekjaar en de resultaten van de rechtspersoon en van de groepsmaatschappijen waarvan de financiële gegevens in zijn jaarrekening zijn opgenomen. Het jaarverslag bevat, in overeenstemming met de omvang en de complexiteit van de rechtspersoon en groepsmaatschappijen, een evenwichtige en volledige analyse van de toestand op de balansdatum, de ontwikkeling gedurende het boekjaar en de resultaten. Indien noodzakelijk voor een goed begrip van de ontwikkeling, de resultaten of de positie van de rechtspersoon en groepsmaatschappijen, omvat de analyse zowel financiële als niet-financiële prestatie-indicatoren, met inbegrip van milieu- en personeelsaangelegenheden. Het jaarverslag geeft tevens een beschrijving van de voornaamste risico’s en onzekerheden waarmee de rechtspersoon wordt geconfronteerd. Het jaarverslag wordt in de Nederlandse taal gesteld, tenzij de algemene vergadering tot het gebruik van een andere taal heeft besloten.

2. In het jaarverslag worden mededelingen gedaan omtrent de verwachte gang van zaken; daarbij wordt, voor zover gewichtige belangen zich hiertegen niet verzetten, in het bijzonder aandacht besteed aan de investeringen, de financiering en de personeelsbezetting en aan de omstandigheden waarvan de ontwikkeling van de omzet en van de rentabiliteit afhankelijk is. Mededelingen worden gedaan omtrent de werkzaamheden op het gebied van onderzoek en ontwikkeling. Vermeld wordt hoe bijzondere gebeurtenissen waarmee in de jaarrekening geen rekening behoeft te worden gehouden, de verwachtingen hebben beïnvloed. (…)

3. Ten aanzien van het gebruik van financiële instrumenten door de rechtspersoon en voor zover zulks van betekenis is voor de beoordeling van zijn activa, passiva, financiële toestand en resultaat, worden de doelstellingen en het beleid van de rechtspersoon inzake risicobeheer vermeld. Daarbij wordt aandacht besteed aan het beleid inzake de afdekking van risico’s verbonden aan alle belangrijke soorten voorgenomen transacties. Voorts wordt aandacht besteed aan de door de rechtspersoon gelopen prijs-, krediet-, liquiditeits- en kasstroomrisico’s.

4. Het jaarverslag mag niet in strijd zijn met de jaarrekening. Indien het verschaffen van het in lid 1 bedoelde overzicht dit vereist, bevat het jaarverslag verwijzingen naar en aanvullende uitleg over posten in de jaarrekening.

5. (…)

6. (…)

In lid 3 van artikel 2:393 BW is bepaald:

De accountant onderzoekt of de jaarrekening het in artikel 362 lid 1 vereiste inzicht geeft. Hij gaat voorts na, of de jaarrekening aan de bij en krachtens de wet gestelde voorschriften voldoet, of het jaarverslag, voor zover hij kan beoordelen, overeenkomstig deze titel is opgesteld en met de jaarrekening verenigbaar is, en of de in artikel 392 lid 1, onderdelen b. tot en met g. vereiste gegevens zijn toegevoegd.

2.4 Paragraaf 6 van richtlijn 290 van de Raad voor de Jaarverslaggeving, zoals die gold voor het verslagjaar 2010, luidt onder meer:

603 In overeenstemming met paragraaf 4 en 5 dient de rechtspersoon per portefeuille derivaten een keuze te maken omtrent de waardering en resultaatbepaling. Afhankelijk van deze keuze en het type hedge-accountingrelatie dient de rechtspersoon bepaalde hedge-accountingmodellen te gebruiken:

                a. (…)

b. indien 1. de rechtspersoon derivaten tegen kostprijs waardeert, of indien 2) (…), dient de rechtspersoon in geval van hedge accounting alinea 633 tot en met 639 toe te passen.

c. (…)

604 Voor het toepassen van hedge accounting gelden bepaalde voorwaarden die in de volgende alinea’s uiteen worden gezet. Achtereenvolgens worden behandeld:

- toegestane hedge-instrumenten (alinea 605 tot en met 608);

- toegestane afgedekte posities (alinea 609 tot en met 612);

- de voorwaarden voor hedge accounting (alinea 613 tot en met 616);

- (…)

- de verwerkingsmodellen voor hedge accounting van derivaten die tegen kostprijs worden gewaardeerd (de kostprijshedge; alinea 633 tot en met 639);

- (…)

605 Alle derivaten kunnen als hedge-instrument worden aangewezen, met uitzondering van (per saldo) geschreven opties. (…)

606 (Per saldo) geschreven opties zijn uitgezonderd van toepassing van hedge accounting, omdat ze geen risico mitigeren. (…)

(…)

611 De afgedekte positie kan zijn:

a. (…)

b. een groep van activa, verplichtingen, bindende overeenkomsten of zeer waarschijnlijke in de toekomst verwachte transacties, onder de voorwaarde dat de groep voldoende homogeen is voor wat betreft het afgedekte risico. Dat wil zeggen dat de afzonderlijke posten in de groep het risico dat als afgedekt risico wordt aangewezen, delen, en dat voor elk afzonderlijk instrument in de groep geldt dat de verandering in de reële waarde die is toe te rekenen aan het afgedekte risico ongeveer evenredig is aan de totale verandering in de reële waarde die is toe te rekenen aan het afgedekte risico van de groep instrumenten. (…)

c. (…)

(…)

614 Indien een rechtspersoon hedge accounting toepast op basis van generieke documentatie, dient de rechtspersoon bepaalde afgedekte risico’s consistent - in de tijd en naar soort van hedgerelatie - volgens de regels van hedge accounting te verwerken, en daarmee af te wijken van de algemene regels voor de verwerking, waardering en resultaatbepaling die onder meer in paragraaf 5 zijn uiteengezet, indien aan alle onderstaande voorwaarden wordt voldaan:

a. de rechtspersoon beschrijft de algemene hedgestrategie en documenteert daarbij hoe de hedgerelaties passen in de doelstellingen van risicobeheer en de verwachting aangaande de effectiviteit van deze hedgerelaties (dat is de mogelijkheid van het bereiken van compensatie van aan het afgedekte risico toe te rekenen veranderingen in reële waarden of kasstromen);

b. de rechtspersoon beschrijft de in het soort hedgerelatie betrokken hedge-instrumenten en afgedekte posities die voldoen aan de voorwaarden zoals weergegeven in alinea 605 respectievelijk 609; en

c. de ineffectiviteit (dat is de mate waarin de waardeveranderingen van het hedge-instrument die van de afgedekte positie niet compenseren) dient in de winst- en verliesrekening te worden verwerkt.

(…)

902 Transacties in financiële instrumenten kunnen erin resulteren dat de rechtspersoon de financiële risico’s verkrijgt van of overdraagt aan een andere partij. De in de toelichting op te nemen gegevens verschaffen informatie, de die gebruikers van jaarrekeningen behulpzaam zijn bij het inschatten van de omvang van risico’s die verbonden zijn aan zowel de in de balans opgenomen als de niet in de balans opgenomen financiële instrumenten.

904 Het bepalen van de mate van detail van de toelichtingen over bepaalde financiële instrumenten vereist een beoordeling waarbij rekening dient te worden gehouden met het relatieve belang van deze instrumenten. Bij de mate van detaillering van toelichtingen dient een zodanig evenwicht te worden gevonden dat enerzijds wordt voorkomen dat de jaarrekening wordt overladen met detailinformatie en anderzijds er sprake is van te hoge mate van aggregatie.

906 Voor elke categorie van financiële activa, financiële verplichtingen en eigen-vermogeninstrumenten, zowel in de balans opgenomen als niet in de balans opgenomen, dient de rechtspersoon het volgende in de toelichting op te nemen:

a. informatie over de omvang en de aard van de financiële instrumenten, inclusief belangrijke contractuele bepalingen die invloed kunnen hebben op zowel bedrag en tijdstip als mate van zekerheid van de toekomstige kasstromen (…); en

b. (…).

918 Voor elke categorie financiële activa en financiële verplichtingen, zowel in de balans opgenomen als niet in de balans opgenomen, dient de rechtspersoon informatie te geven over de mate waarin hij blootstaat aan rente- en kasstroomrisico, door middel van informatie die ten minste omvat:

a. de contractuele renteherzienings- of aflossingsdata, voor zover laatstgenoemde eerder liggen; en

b. de effectieve rentevoeten, voor zover van toepassing.

919 De rechtspersoon verschaft, bij voorkeur in de vorm van een samenvattend overzicht, informatie omtrent het effect dat een toekomstige verandering in de geldende rentevoet kan hebben. Veranderingen in marktrente hebben een direct effect op de contractueel bepaalde kasstromen verbonden aan sommige financiële activa en financiële verplichtingen (kasstroomrisico) en op de reële waarde van andere (prijsrisico).

(…)

924 (…) Alinea 918 is niet van toepassing op niet-monetaire financiële instrumenten en afgeleide instrumenten waarvoor geen effectieve rentevoet bepaald kan worden. Want hoewel derivaten, zoals swaps, forward rate agreements en opties, onderhevig zijn aan prijsrisico of kasstroomrisico als gevolg van veranderingen in de marktrentevoeten, is het niet zinvol in de toelichting een effectieve rentevoet op te nemen. Echter, door het geven van informatie over de effectieve rentevoet toont de rechtspersoon het effect op het renterisico waaraan hij blootstaat, van afdekkingstransacties of van transacties die het karakter van de rentevoet wijzigen (van vast in variabel of omgekeerd), zoals renteswaps.

(…)

927 In bepaalde omstandigheden kan de rechtspersoon relevante informatie verschaffen omtrent zijn gevoeligheid voor renterisico door het effect weer te geven van een hypothetische verandering in de geldende marktrente op de reële waarde van de financiële instrumenten en op de toekomstige resultaten en kasstromen. Dergelijke informatie omvat de mate waarin de rechtspersoon renterisico loopt kan bijvoorbeeld gebaseerd zijn op een veronderstelling van 1% verandering in marktrente op balansdatum. De effecten van een verandering omvatten veranderingen in rentebaten en -lasten die samenhangen met variabel rentende financiële instrumenten en in baten en lasten die voortkomen uit veranderingen in de reële waarde van vastrentende instrumenten. De gerapporteerde rentegevoeligheid kan beperkt worden tot de directe effecten van een renteverandering op rentedragende financiële instrumenten per balansdatum, omdat de indirecte effecten van een renteveranderingen op financiële markten en op individuele rechtspersonen normaliter niet voldoende betrouwbaar voorspeld kunnen worden. Indien informatie wordt opgenomen met betrekking tot de rentegevoeligheid, geeft de rechtspersoon aan op welke basis deze informatie wordt verschaft, inclusief de belangrijkste veronderstellingen die daarbij zijn gehanteerd.

De hiervoor weergegeven teksten met de alineanummers 603, 614, 904 (eerste alinea), 906 en 918 zijn vetgedrukt, de teksten van de overige nummers zijn niet vetgedrukt. In RJ 100.407 is over de status van vetgedrukte tekst vermeld:

407 Indien slechts één grondslag aanvaardbaar wordt geacht of indien bepaalde grondslagen onaanvaardbaar worden geacht, zal dit worden geaccentueerd door de desbetreffende passage vetgedrukt op te nemen.

De vetgedrukte passages dienen als stellige uitspraken te worden opgevat. Ook deze stellige uitspraken hebben echter niet de status van een wettelijke bepaling en derhalve geen bindende kracht. Desalniettemin verwacht de RJ dat van deze stellige uitspraken slechts wordt afgeweken indien daarvoor goede gronden zijn.

De RJ acht deze gronden in ieder geval aanwezig wanneer met deze afwijkingen een verbetering wordt beoogd en bereikt van het inzicht dat een jaarrekening geeft.

De RJ neemt aan dat een afwijking van de stellige uitspraken niet licht tot een verbetering van dit inzicht kan leiden, tenzij de in alinea 406 genoemde specifieke omstandigheden van toepassing zijn. Dit neemt niet weg dat zowel de opstellers als de controleurs van jaarrekeningen hun eigen verantwoordelijkheid hebben.

In alinea 406 is opgenomen:

406 Met betrekking tot de oordelen wordt opgemerkt dat de (ontwerp)Richtlijnen een algemene strekking hebben. Specifieke omstandigheden kunnen echter mede bepalend zijn voor het oordeel over de aanvaardbaarheid van de toegepaste grondslagen.

2.5 Klaagster heeft een financieel statuut opgesteld teneinde onder meer te bewerkstelligen de financiële risico’s te beheersen, voldoende liquiditeit te handhaven en haar financiële continuïteit te waarborgen. Omtrent het renterisicobeleid is in dat statuut vermeld dat klaagster, gezien haar maatschappelijke doelstellingen, kiest voor een voornamelijk risicomijdend beleid en dat de jaarlijkse ‘exposure’ (ofwel het bedrag dat de mate van rentegevoeligheid aangeeft) op maximaal 15% van het verwachte vreemd vermogen wordt gesteld. In dat statuut is voorts weergegeven dat zowel ‘on balance’ als ‘off balance’ instrumenten zijn toegestaan, dat het karakter van die laatste instrumenten vaak fixerend dan wel afschermend is in plaats van risicospreidend, dat die instrumenten worden ingezet om het renteniveau van de jaarlijkse ‘exposure’ te optimaliseren, wat betekent dat derivaten alleen mogen worden ingezet indien ze het karakter van een verzekeringsinstrument hebben, of voor herstructurering van de rentetypische looptijden van de leningenportefeuille, mits passend binnen de geformuleerde risicokaders. Voorts is in het statuut vermeld dat daartoe toegestane instrumenten onder andere zijn: swaps, opties, caps, floors, collars, futures en future rate agreements en combinaties daarvan, mits deze het risicoprofiel niet vergroten.

2.6 In 2010, als ook de in voorafgaande jaren, heeft klaagster rentederivaten gekocht van en verkocht aan diverse financiële instellingen, bestaande uit onder meer renteswaps (plain vanilla swaps), opties op renteswaps (swaptions) en opzegbare renteswaps (cancellable swaps).

De meest basale vormen (plain vanilla) zijn de payer swap en de receiver swap. Indien klaagster een payer swap aangaat, betaalt zij een vaste rente en ontvangt zij een variabele rente. Indien klaagster een receiver swap aangaat, betaalt zij een variabele rente en ontvangt zij een vaste rente. Het aangaan van een receiver swap neutraliseert de payer swap voor zover het nominale bedrag, de looptijd en de aard van beide swaps gelijk zijn.

Bij de verkoop van een optie op een renteswap (payer of receiver swap) ontvangt klaagster een premie in ruil waarvoor de kopende partij het recht krijgt op een bepaald tijdstip of binnen een bepaalde periode van klaagster een renteswap in te roepen. Klaagster heeft enkel swaptions geschreven en geen swaptions gekocht.

Ook bij de verkoop van een opzegbare renteswap ontving klaagster een premie in ruil waarvoor de kopende partij het recht kreeg om - al dan niet onder bepaalde voorwaarden - de renteswap eenzijdig te beëindigen.

Klaagster heeft daarnaast ook gestructureerde (niet standaard) derivaten afgesloten, zoals ‘Bermudan cancellable swaps’, ‘callable swaps’, ‘extendable swaps’, ‘index-linked swaps’ en ‘constant maturity swap structuren’.

Voormelde derivaten hebben een marktwaarde die samenhangt met het verschil tussen de variabele ofwel marktrente en de vaste rente van het betreffende derivaat, leidend tot een verschil in kasstromen van en naar klaagster. De contant gemaakte verwachte kasstromen vertalen zich in een positieve dan wel negatieve marktwaarde van het derivaat voor klaagster. Indien die marktwaarde onder een bepaald niveau komt, bepaalt de tussen klaagster en de financiële instelling afgesloten ‘Credit Support Annex’-overeenkomst dat klaagster op afroep door die instelling (ofwel het doen van een margin call) een bedrag in depot moet storten als onderpand voor de toekomstige verplichtingen. Bij een positieve marktwaarde boven een bepaald niveau bepaalt de CSA-overeenkomst dat ten behoeve van klaagster een ‘margin’ moet worden gestort.

De door klaagster ontvangen premies voor de door haar geschreven swaptions en cancellable swaps werden (doorgaans) in mindering gebracht op klaagsters rentelasten door het verminderen van de door klaagster te betalen vaste rente op haar payer swaps.

2.7 Op 11 augustus 2010 heeft betrokkene, verbonden aan KPMG Accountants N.V. te Rotterdam, aan klaagster de opdracht bevestigd tot controle van de jaarrekening 2010 en jaarverslag 2010 alsmede de uit het Bbsh voortvloeiende specifieke werkzaamheden.

2.8 Tijdens zijn controlewerkzaamheden had betrokkene de beschikking over een op 11 augustus 2009 door Deloitte Financial Advisory Services te Amsterdam (hierna: Deloitte FAS) over het boekjaar 2008 aan klaagster uitgebracht rapport van bevindingen aangaande kostprijshedge accounting. In dat rapport is onder meer verwoord dat 1) er (generieke) hedge documentatie aanwezig is en dat die in overeenstemming is met de vereisten van RJ 290, 2) het gebruik van kostprijshedge accounting past binnen het Treasury beleid, 3) de toepassing door klaagster van kostprijshedge accounting past binnen RJ 290, 4) dat de afgedekte toekomstige verwachte kasstromen zijn onderbouwd en 5) dat is vastgesteld dat de hedge effectiviteit wordt gemeten, periodiek en per balansdatum.

2.9 Voorts had betrokkene de beschikking over een op 20 augustus 2010 door Deloitte FAS aan klaagster over het boekjaar 2009 uitgebracht nader rapport over de toepassing van kostprijshedge accounting. In dat in de Engelse taal gestelde rapport is op pagina 9 daarvan onder meer weergegeven:

‘Based on the performed procedures and the summary above Deloitte concludes that the hedged item meet the criteria set out in RJ 290 to apply costprice hedge accounting.

If the criteria set out in RJ 290 are strictly applied, the hedging instruments meet these criteria. However, if the criterion of ‘no (net) written options’ is read in the context of ‘risk mitigating or not’ Vestia does have derivatives that create open positions or leave positions open. These derivatives result of leave Vestia with principals on which floating interest rates are to be paid.

Despite the above, Deloitte deems it acceptable from RJ 290 point of view to use these aforementioned derivatives for hedge accounting purposes in ‘portfolio’ perspective for the following reasons:

•               Vestia hedges the variability of cash flows on a ‘portfolio’ base. Consequently, Vestia manages its total interest rate exposure with a ‘portfolio’ of derivatives’. Therefore, although care should be taken in selecting the individual derivatives, the focus should be on whether the portfolio of derivatives reduces the interest rate risk exposure.

•               The policy of Vestia is to hedge approximately 85% of the total interest rate exposure (before hedging). As such, the risk of an overhedge is remote. An overhedge exists when the total amount of cash flows used to hedge is larger than the total amount of cash flow hedged.’

2.10 De treasury- & controlmanager bracht jaarlijks aan de Raad van Commissarissen van klaagster een treasuryverslag uit. In het verslag over 2010 is aandacht besteed aan onder meer het renterisico, het cashmanagement, de financiering, de beleggingen en de liquide middelen. In het verslag over 2010 van 27 januari 2011 is onder meer vermeld:

‘Het gebruik van derivaten brengt met zich mee dat daar een marktwaarde uit voort vloeit. Sinds 2008 is de lange rente fors gedaald tot historisch lage lange rente’s. Dit resulteerde in een negatieve marktwaarde eind 2008 van € 762 miljoen. In 2009 is het treasurybeleid iets aangepast om de gevoeligheid in de markwaarde iets te verminderen. Mede door dit en een hoger rente was de marktwaarde ultimo 2009 € 149 miljoen negatief. In 2010 is het qua rente een zeer bewegelijk jaar geweest. De rentecurve heeft in het jaar een beweging van circa 1% naar beneden. In de laatste paar maanden steeg de rente weer. De rentecurve lag ultimo 2010 ongeveer 0,3% lager dan ultimo 2009 en  de volatiliteit lag ultimo 2010 hoger dan ultimo 2009. Dit resulteert in een lagere marktwaarde. De marktwaarde van de derivaten is ultimo 2010 circa € 558 miljoen negatief.

Eind 2010 was er € 123 miljoen gestort bij banken ter verpanding van de negatieve marktwaarde van de derivaten. In 2009 was dit € 47 miljoen.

De aanwezige liquide middelen en beleggingen en de beschikbare swapfaciliteit van het WSW zijn ruim voldoende indien de rente over de gehele linie richting nihil gaat aan de verplichting van verpanding aan banken te kunnen voldoen. Indien de rente over de hele linie 0,01% daalt, kost dat Vestia in marktwaarde op dit moment circa € 7 miljoen. Bij een daling van 1% van de rentecurve wordt de gevoeligheid groter voor Vestia en is dan € 10 miljoen per 0,01%. Om het risico nog beter te monitoren is er eind december besloten een risicomanagement applicatie aan te schaffen. Dit geeft een nog beter inzicht in de gevoeligheid van de portefeuille. Toch is de algemene verwachting dat de lange rente de komende jaren gaat stijgen. Het lijkt of dit de laatste maanden van 2010 heeft ingezet.’

2.11 Betrokkene heeft op 31 mei 2011 een goedkeurende accountantsverklaring afgegeven bij de jaarrekening 2010 van klaagster. Als ‘oordeel’ is vermeld:

‘Naar ons oordeel geeft de jaarrekening een getrouw beeld van de grootte en de samenstelling van het vermogen van Stichting Vestia Groep per 31 december 2010 en van het resultaat over 2010 in overeenstemming met artikel 26, eerste lid, van het Besluit beheer sociale-huursector, richtlijn 645 van de Raad voor de Jaarverslaggeving en de Wet openbaarmaking uit publieke middelen gefinancierde topinkomens.’

en als ‘verklaring betreffende andere wettelijke voorschriften en/of voorschriften van regelgevende instanties’ is onder meer vermeld:

‘(…) Tevens vermelden wij dat het jaarverslag en het volkshuisvestingsverslag, voor zover wij dat kunnen beoordelen, verenigbaar is met de jaarrekening zoals vereist in artikel 391, vierde lid van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.’

2.12 In de toelichting op de balans van de jaarrekening 2010 van klaagster is onder het kopje ‘Financiële instrumenten’ onder meer vermeld:

‘Onder financiële instrumenten worden zowel primaire financiële instrumenten, zoals vorderingen en schulden, als financiële derivaten verstaan. Voor de grondslagen van primaire financiële derivaten instrumenten wordt verwezen naar de behandeling per balanspost.

                Vestia past hedge-accounting toe op basis van generieke documentatie.

                Risicobeheer

Het beleid van Vestia is erop gericht om minimaal (en rond de) 85% van de kasstromen voortvloeiende uit investeringen, herfinancieringen en renteconversies in een jaar te hedgen. Dit beleid is verwoord in het treasurystatuut. De monitoring hierop gebeurt dagelijks. Indien zich wijzigingen voordoen in de kasstromen dan wel marktomstandigheden in een jaar zal in overleg met de treasurycommissie het hedgen van de kasstromen aangepast worden rekening houdend met het beleid van de minimaal te hedgen kasstromen. Tevens worden de liquiditeitsrisico’s (collaterals) voortvloeiend uit derivaten dagelijks gemonitord.

Hedged risico

Vestia dekt het kasstroomrisico als gevolg van het renterisico af.

Type Hedge

Kostprijshedge-accounting

Start toepassing kostprijshedge accounting

Vanaf kalenderjaar 2008 wordt kostprijshedge-accounting toegepast.

Hedged/afgedekte positie

Vestia dekt de variabiliteit in kasstromen voortvloeiende uit huidige en toekomstige rentebetalingen gerelateerd aan huidige en toekomstige leningen af. Hierbij worden de kasstromen van de rentebetalingen van de afgesloten respectievelijk af te sluiten leningen als groep genomen om de af te dekken positie te bepalen. Deze kasstromen worden naar kalenderjaar gegroepeerd.

Hedge-instrumenten

Vestia maakt gebruik van de volgende derivaten al dan in een gecombineerde vorm de variabiliteit in kasstromen mee te hedgen:

- plain vanilla interest rate swaps

- cancelable swaps

- index interest rate swaps gecombineerd met een cap en een floor

- CMS-structuren met een cap en een floor

- plain vanilla interest rate swaps gecombineerd met swaptions

- caps, floors en (knockin-)collar

Accounting

De financiële instrumenten gebruikt als hedging instrument en de leningen onderliggend aan de af te dekken rente-betalingen worden tegen kostprijs op de balans opgenomen en gewaardeerd. Hedge-ineffectiviteit wordt in de winst- en verliesrekening verwerkt.

Derivaten

De marktwaarde van de derivaten was per 31 december 2010 € 557 miljoen negatief tegenover € 149 miljoen negatief per 31 december 2009. Dit is gebaseerd op saldobevestigingen van de tegenpartijen.

De derivaten zijn in 2010 en 2009 als volgt onderverdeeld in nominale- en marktwaarde (* € 1 miljoen):

Nominaal                                                                                              2010                       2009

Interest rate swaps                                                                            4.855                      2.405

Gestructureerde produkten (exotics)                                              1.155                      1.605

Swaptions                                                                                           3.925                      1.325

Marktwaarde                                                                                       2010                       2009

Interest rate swaps                                                                               179                         286

Gestructureerde produkten (exotics)                                                 -95                         -160

Swaptions                                                                                           -641                         -275

De derivaten starten nominaal als volgt in de tijd:

                                                                                              reeds      2011       

                                                                                              lopend    t/m 2020 na 2020

Interest rate swaps                                                            180          2.575                       2.100

Gestructureerde produkten (exotics)                              955             200                             -

Swaptions                                                                               -          1.875                      2.050

De af te dekken positie t/m 2020 bedraagt circa € 9,8 miljard

De interest rate swaps bestaan uit payer- en receiverswaps. Het nominale en marktwaarde bedrag is dan ook gesaldeerd weergegeven.

De gestructureerde producten bestaan voornamelijk uit cancelable swaps en index interest rate swaps. De cancelable swaps zijn interest rate swaps waarin het recht wordt gegeven aan de bank om vanaf een bepaalde periode en om de 3 of 6 maanden de swap op te zeggen. De premie die hier voor ontvangen wordt, komt tot uitdrukking in een lagere rente dan de rente van dat moment voor die periode. De index rate swaps zijn interest rate swaps waarbij rekening wordt gehouden met de performance uit die index. Dit produkt is gecapped en heeft de mogelijkheid indien de index perfomed om naar een rente van -2% te gaan.

De swaptions geven het eenmalig recht aan de bank om op een bepaald tijdstip een interest rate swap aan te gaan op een vastgesteld percentage. Dit percentage is nooit hoger dan 4,5% voor een looptijd van 30 jaar. De ontvangen premies zijn verdisconteerd in de interest rate swaps.

De negatieve marktwaarde wordt veroorzaakt door enerzijds de hoge volatiliteit in de markt, waarbij de opties in waarde toenemen en anderzijds de historisch gezien zeer lage rente.

Het gebruik van derivaten resulteert dat € 5,2 miljard is ingedekt op een maximaal nivo van 3% waarvan € 2,2 miljard een nivo heeft van maximaal 2,5%. De derivaten worden gebruikt voor kostprijs hedging en worden als zodanig tegen kostprijs gewaardeerd.

Kredietrisico

Het gaat hierbij om het risico dat financiële instellingen niet aan hun contractuele verplichtingen kunnen voldoen. Door het spreiden van financiële transacties over verschillende financiële instellingen wordt getracht dit risico te beperken. Verder dienen de financiële instellingen te voldoen aan minimaal een A-rating. Verder vindt er wederzijdse verrekening van marktwaarden plaats boven een bepaalde treshold om het tegenpartijrisico bij het gebruik van derivaten te beperken.

Liquiditeitsrisico

Het gaat hierbij om het risico dat over onvoldoende middelen wordt beschikt om aan de directe verplichtingen te voldoen. Dit geldt voor alle verplichtingen van Vestia ongeacht of dit nu crediteuren of financiële instellingen zijn. Vestia heeft naast het beschikbaar hebben van beleggingen en liquide middelen ook meerdere kredietfaciliteiten ter beschikking. Als gevolg van de negatieve marktwaarde van de derivaten ultimo 2010 liep Vestia een liquiditeitsrisico. Zie verder de toelichting bij de post liquide middelen.’

2.13 In de toelichting op de balans van de jaarrekening 2010 van klaagster is onder het kopje ‘Liquide middelen’ onder meer vermeld:

‘Vestia maakt gebruik van derivaten om de renteniveaus te fixeren op een laag percentage. Hiertoe zijn zogenaamde CSA-overeenkomsten met de banken gesloten. Ingeval de kapitaalmarktrente heel sterk daalt dient Vestia als zekerheid een depot te stellen bij de betreffende banken. Op 31 december 2010 bedroeg dit depot € 122,7 miljoen (in 2009 € 47,3 miljoen). De bedragen in depot staan niet ter vrije beschikking.’

2.14 Vanaf de tweede helft van 2011 is door meerdere financiële instellingen vanwege de (verder) dalende marktrente via margin calls van klaagster verlangd dat zij nadere bedragen bij hen in depot zou storten, waarna klaagster successievelijk bijna € 1,3 miljard als zekerheid heeft afgestort. In het voorjaar van 2012 bleek klaagster door liquiditeitsproblemen tot verdere storting van onderpand niet (meer) in staat.

2.15 In een brief van 19 maart 2012 heeft KPMG, refererend aan de voorlopige uitkomsten van een nader onderzoek naar de verslaglegging van klaagster omtrent de derivaten, aan klaagster medegedeeld dat transacties, te weten het schrijven van opties op interest rate swaps, aan het licht zijn gekomen die naar de mening van KPMG niet kwalificeren als hedge, dat het effect van dergelijke transacties materieel kon zijn, dat niet alle combinaties van swaps met geschreven swaptions (voldoende) risicomitigering met zich brengen, dat er op dit punt voortschrijdend inzicht is over de aanvaardbaarheid van de verslaggeving van één of meer van deze combinaties en dat een en ander kan leiden tot materiële aanpassingen in de cijfers van zowel 2011 als voorgaande jaren. In vervolg op de inhoud van deze brief heeft KPMG per brief van 17 april 2012 aan klaagster medegedeeld dat haar gerede twijfel aan de juistheid van de jaarrekening 2010 tot haar conclusie heeft geleid dat zij de verklaring zoals afgelegd niet kan handhaven en zal intrekken.

3. De klacht

3.1 Ten grondslag aan de door klaagster ingediende klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop door en namens klaagster gegeven toelichting, de volgende verwijten:

I.          de door betrokkene afgegeven goedkeurende verklaring voor de jaarrekening 2010 is gebaseerd op een ondeugdelijke grondslag omdat uit de aan de jaarrekening en het jaarverslag ten grondslag liggende administratie niet (voldoende) bleek van het bestaan en de omvang van de grote liquiditeitsrisico’s en daarmee potentieel continuïteitsbedreigende risico’s die waren verbonden aan de door klaagster afgesloten derivaten en de administratie evenmin voldoende mogelijkheden bood om die risico’s voldoende te monitoren;

II.        betrokkene heeft in het kader van de hem opgedragen controlewerkzaamheden gedurende de controleperiode:

a. verzuimd klaagster te waarschuwen voor het bestaan, de (potentiële) omvang en de onbeheersbaarheid van die sub I. bedoelde risico’s en

b. verzuimd klaagster te wijzen op de (ook) voor de controlewerkzaamheden relevante ernstige tekortkomingen in de administratieve organisatie / interne controle (‘AO/IC’) van klaagster met betrekking tot de derivatenportefeuille. Zo heeft betrokkene, mede in het licht van de enorme toename in de omvang van de portefeuille gedurende de controleperiode, niet gewezen op de (i) de hiervoor in sub I. beschreven ontoereikende administratie van de derivatenportefeuille, (ii) de te beperkte organisatie van Treasury & Control bestaande uit één persoon, ondersteund door één administratief medewerker, (iii) het ontbreken van een adequate functiescheiding tussen beleid, uitvoering, administratie en controle en (mede daardoor) (iv) het ontbreken van een adequaat risk management.

Betrokkene heeft integendeel gedurende de controleperiode in woord en geschrift bij de Raad van Bestuur en de Raad van Commissarissen van klaagster ten onrechte het vertrouwen gewekt dat klaagster haar zaken goed op orde en onder controle had, dat de door klaagster afgesloten derivaten beantwoordden aan het doel van beperking van renterisico en dat de verwerking van de derivaten in de administratie, de jaarrekening en het jaarverslag 2010 in overeenstemming was met de toepasselijke regels;

III.       de door klaagster afgesloten derivaten en de daaraan verbonden resultaten en risico’s zijn onjuist en in strijd met de daarvoor geldende regelgeving in de jaarrekening 2010 verwerkt. Betrokkene heeft dan ook ten onrechte zonder commentaar het jaarverslag over dat jaar laten passeren, vaststellen en goedkeuren en heeft hij ten onrechte een goedkeurende verklaring bij de jaarrekening 2010 afgegeven.

4. De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.1 Op grond van de artikelen 31 van de Wet toezicht accountantsorganisaties (hierna: Wta) en 33 van de Wet op de registeraccountants (oud) (hierna: Wet RA) was (en sinds 1 januari 2013 op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep is) de extern registeraccountant bij het beroepsmatig handelen (c.q. ten aanzien van de beroepsuit-oefening) onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wta en de Wet RA bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

formele verweren

4.2 Betrokkene heeft zich allereerst op het standpunt gesteld dat klaagster jegens hem in haar klacht niet ontvankelijk is omdat klaagster niet kan klagen over haar eigen handelen.  

4.2.1 Betrokkene heeft daartoe het volgende doen aanvoeren. Klaagster klaagt steeds direct of indirect over de jaarrekening die zij zelf heeft opgesteld. Zij is zelf verantwoordelijk voor het opstellen van een deugdelijke jaarrekening. Voor zover al onjuistheden in de jaarrekening zijn opgenomen, is zij daar zelf verantwoordelijk voor. In ieder geval is niet in te zien dat klaagster door haar eigen onjuiste jaarrekening in een redelijk belang is geschaad. De verplichting tot het opstellen van een deugdelijke jaarrekening strekt immers tot bescherming van derde-gebruikers van de jaarrekening en niet tot bescherming van de opsteller zelf. Het is dus niet aan klaagster om zich over vermeende ondeugdelijkheid van nota bene haar eigen jaarrekening te beklagen.

4.2.2 Klaagster heeft dit verweer bestreden met de stelling dat zij weliswaar de jaarrekening 2010 heeft opgesteld doch dat betrokkene in het kader van zijn controlewerk-zaamheden inzake die jaarrekening had moeten signaleren dat allerlei zaken niet deugden en dat hij dat niet heeft gedaan. Een aan klaagster zelf te maken verwijt kan niet zo ver gaan dat het recht om te klagen over het handelen en het nalaten van betrokkene teniet is gegaan.  

4.2.3 In artikel 22, eerste lid, Wtra is bepaald, voor zover hier van belang, dat een ieder (cursivering door Accountantskamer) bij een vermoeden van handelen of nalaten als bedoeld in artikel 31, eerste lid, van Wet toezicht accountantsorganisaties (hierna: Wta) door een externe accountant als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, van die wet en/of bedoeld in artikel 33, eerste lid, Wet RA door een registeraccountant een klacht kan indienen bij de Accountantskamer. Die bepaling bevat geen beperking in de hoedanigheid van de klager, terwijl daarvoor in de wetsgeschiedenis of in de jurisprudentie evenmin een aanknopingspunt is te vinden. Ter beoordeling ligt ook niet het handelen van klaagster voor doch of het handelen dan wel nalaten van de betrokken accountant in overeenstemming is geweest met de voor hem geldende wet- en regelgeving en gedrags- en beroepsregels. Het verweer faalt.

4.3 Betrokkene heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat klaagster jegens hem in haar klacht niet ontvankelijk is omdat sprake is van strijd met het beginsel van ‘ne bis in idem’. 

4.3.1 Betrokkene heeft daartoe het volgende doen aanvoeren. Omtrent zijn werkzaam-heden in het kader van de controle van de jaarrekening 2010 van klaagster is al eerder door Stichting SOBI (12/834 Wtra AK) als door de Autoriteit Financiële Markten (12/2221 Wtra AK) een klacht ingediend. De behandeling van die klachten waren bovendien al een in vergevorderd stadium. Het gaat in alle klachten om ‘hetzelfde handelen’. Betrokkene kan niet nogmaals, nota bene voor de derde keer, over hetzelfde handelen dan wel nalaten binnen hetzelfde feitencomplex worden aangeklaagd. Het beginsel van ‘ne bis in idem’, welk beginsel tevens omvat het verbod op dubbele vervolging als het verbod op dubbele bestraffing, behoort betrokkene dan ook te beschermen tegen de blootstelling aan een tweede, laat staan een derde tuchtprocedure. Betrokkene heeft daar ook een gerechtvaardigd belang bij. Gelet op de uitleg van bedoeld beginsel kan dan ook tot geen andere uitspraak worden gekomen dan een niet-ontvankelijkheid van de klacht.

4.3.2 Klaagster heeft dit verweer bestreden met de stelling dat er geen sprake is van strijd met het beginsel van ‘ne bis in idem’ omdat nog geen sprake is van een rechtens onaantastbare eindbeslissing over het handelen van betrokkene, te weten zijn werkzaam-heden in het kader van de controle van de jaarrekening 2010. Daarvan is evenmin sprake indien meerdere klachten, hoewel gevoegd, gelijktijdig worden behandeld en resulteren in tuchtbeslissingen van gelijke datum.

4.3.3 Wat betreft de vraag of zich in deze tuchtprocedure een omstandigheid voordoet die zich tegen een inhoudelijke behandeling van de klacht verzet, geldt dat de eerder ingediende klachten van stichting SOBI en de AFM niet, ook niet in onderlinge samenhang bezien, als een zodanige omstandigheid kunnen worden aangemerkt. Volgens vaste rechtspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (het CBb) houdt het door betrokkene ingeroepen beginsel van ‘ne bis in idem’ in het tuchtprocedure als deze in dat, indien omtrent het handelen van betrokkene waarover wordt geklaagd, al een onaantastbare tuchtrechtelijke eindbeslissing is gegeven, en dan ook nog door dezelfde klager, betrokkene omtrent dat handelen niet opnieuw kan worden bericht. Van deze situatie is echter geen sprake. Weliswaar ziet ook de onderhavige klacht op dezelfde werkzaamheden als die aan de klachten van stichting SOBI en de AFM ten grondslag zijn gelegd, doch dienaangaande is geen sprake van een rechtens onaantastbaar geworden eindbeslissing, laat staan van een eindbeslissing gegeven op een klacht van dezelfde klager. Daar komt bij dat de drie tuchtprocedures, hoewel niet gevoegd, om proceseconomische redenen gelijk zijn gaan oplopen, gelijktijdig ter zitting zijn behandeld en resulteren in een beslissing van gelijke datum. De omstandigheid dat de onderhavige klacht later is ingediend, is derhalve van onvoldoende gewicht om tot een relevante aantasting van betrokkenes belangen ter zake te concluderen. Ook dit verweer faalt.

4.4 Betrokkene heeft zich - aanvankelijk - op het standpunt gesteld dat de klacht, voor zover die ziet op de vraag of klaagsters jaarrekening 2010 al dan niet voldoet aan de verslaggevingsvoorschriften, niet-ontvankelijk is omdat een oordeel daarover aan de Ondernemingskamer van het Gerechtshof te Amsterdam is voorbehouden. Van de zijde van betrokkene is echter ter zitting medegedeeld dat dit verweer als ingetrokken mag worden beschouwd, zodat de Accountantskamer daaraan verder voorbijgaat.

4.5 Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, moet, nu dit plaats had na 1 januari 2007, mede worden getoetst aan de sinds die datum geldende Verordening Gedragscode RA’s (hierna: VGC) en daarvan in het bijzonder het (voor alle register-accountants geldende) deel A en het (voor openbaar registeraccountants geldende) deel B1. Ingevolge artikel A-100.4 VGC heeft de accountant onder meer het fundamentele beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid in acht te nemen. Uit die bepaling volgt onder meer dat een accountant een verklaring als hier aan de orde slechts kan afgeven indien is voldaan het vereiste dat een accountant slechts mededelingen doet omtrent de uitkomst van zijn arbeid indien zijn deskundigheid en de door hem verrichte werkzaamheden daarvoor een deugdelijke grondslag vormen.

4.6 Hetgeen hiervoor is overwogen, sluit in dat het standpunt van de voor klaagster relevante toezichthouders als de minister van Wonen, Wijken en Integratie, het Centraal Fonds Volkshuisvesting (hierna: het CFV) en het Waarborgfonds Sociale Woningbouw (hierna: WSW) omtrent de aard en omvang van klaagsters derivatenportefeuille, klaagsters beleid ter zake en de wijze waarop deze portefeuille in de jaarrekening was opgenomen, niets afdoet aan betrokkenes verantwoordelijkheid ter zake. Bij de beoordeling of betrokkene heeft voldaan aan de hem te stellen eisen, kan het oordeel van die toezichthouders en wat daaraan ten grondslag ligt, wel een rol spelen, nu zij zijn te begrijpen onder ‘het maatschappelijk verkeer’ als bedoeld in artikel 2:362 lid 1 BW.

4.7 D e Accountantskamer stelt voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klaagster is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.8 Voorts merkt de Accountantskamer ambtshalve op dat het niet in strijd is met een behoorlijke tuchtprocesorde, indien zij bij het geven van haar oordeel in de ene tuchtzaak dat de klacht gegrond is mede acht slaat op hetgeen zij heeft bevonden en geoordeeld in een andere (in casu ook nog gelijktijdig behandelde) tuchtzaak tegen dezelfde betrokkene over hetzelfde feitencomplex en waarin die betrokkene zich ter zake heeft kunnen verweren, c.q. heeft verweerd.

4.9 De kern van de klacht wordt met de onderdelen I. en III. gevormd, althans zulks acht de Accountantskamer in de klacht zonder meer begrepen, door het verwijt dat betrokkene geen goedkeurende verklaring had mogen afgeven bij de jaarrekening van klaagster over 2010. Bij beslissing van heden in de door de Autoriteit Financiële Markten (12/2221 Wtra AK) ingediende klachtzaak is de Accountantskamer al tot het oordeel gekomen dat betrokkene betreffende de controle van die jaarrekening 2010 niet voldoende en geschikte controlewerkzaamheden heeft verricht en dat daaruit volgt dat betrokkene de controle van de jaarrekening 2010 met onvoldoende diepgang en met een onvoldoende professioneel-kritische instelling heeft gepland en heeft uitgevoerd, als gevolg waarvan betrokkene een goedkeurende accountantsverklaring in het maatschappelijk verkeer heeft gebracht zonder dat daarvoor een deugdelijke grondslag kan worden vastgesteld. Dit oordeel leidt ertoe dat de onderdelen van I. en III. van de door klaagster ingediende klacht al om die reden eveneens gegrond dienen te worden verklaard. Hetgeen klaagster harerzijds verder aan deze klachtonderdelen ten grondslag heeft gelegd, behoeft dan ook geen afzonderlijke bespreking; in zoverre zal de klacht niet-ontvankelijk worden verklaard. Nu juist geoordeeld moet worden dat - zakelijk samengevat - de controle aangaande de verwerking van de derivaten in de jaarrekening niet afdoende heeft plaats gehad, zou deze controle alsnog zou moeten plaatsvinden alvorens feitelijk kan worden beoordeeld of de in de jaarrekening 2010 opgenomen derivaten en de daaraan verbonden resultaten en risico’s onjuist en in strijd met de daarvoor geldende regelgeving zijn verwerkt. Bij een dergelijk vergaand onderzoek, als daarvoor mede gezien rechtsoverweging 4.3 in een tuchtprocedure al plaats zou zijn, heeft klaagster geen belang nu de klacht al gegrond is, omdat geoordeeld is dat een juiste en afdoende controle niet heeft plaats gevonden.

4.10 Wat betreft klachtonderdeel II. geldt dat moet worden aangenomen dat klaagster, zowel haar bestuur als de Raad van Commissarissen, steeds en volledig op de hoogte is geweest van de staat van haar administratieve organisatie en interne beheersing omtrent de afgesloten rentederivaten, de (on)mogelijkheden de aan die derivaten verbonden risico’s te volgen en de wijze en de gronden voor de verslaggeving van die derivaten. Tegen die achtergrond valt niet in te zien dat op betrokkene dienaangaande een waarschuwingsplicht zou rusten, nog daargelaten de vraag naar de juistheid van de thans door klaagster gestelde gebreken ter zake.

4.11 Op grond van artikel 2 Wtra kan de Accountantskamer een tuchtrechtelijke maatregel opleggen. In dit geval dient echter uit het oogpunt van een evenwichtige beoordeling van het tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van betrokkene en een evenredige sanctionering daarvan, rekening te worden gehouden met de al in de aan deze zaak verwante zaak met zaaknummer 12/2221 Wtra AK opgelegde maatregel van berisping. Deze beslissing heeft betrekking op hetzelfde handelen in strijd met de fundamentele beginselen van deskundigheid en zorgvuldigheid en van professioneel gedrag als in deze zaak aan de orde. Dit betekent dat er geen aanleiding is betrokkene thans nog een nadere of extra maatregel voor de in deze zaak wederom aan de orde zijnde schending op te leggen.

4.12 Op grond van al het hiervoor overwogene dient als volgt te worden beslist.

5. Beslissing

De Accountantskamer:

1.      verklaart de onderdelen I. en III. van de klacht gegrond , zoals hiervoor weergegeven en verklaart deze onderdelen voor het overige niet-ontvankelijk;

2.      verklaart de klacht voor het overige ongegrond;

3.   verstaat dat er geen aanleiding is betrokkene een maatregel op te leggen .

Aldus beslist door mr. M.B. Werkhoven, voorzitter, mr. W.F. Boele en mr. H. de Hek (rechterlijke leden) en P.A.S. van der Putten RA en P. van de Streek AA, (accountantsleden) in aanwezigheid van W. Welmers, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 19 augustus 2013.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                             voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra, juncto artikelen 31 en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004, kunnen klaagster,   betrokkene dan wel de voorzitter van de NBA tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, postbus 20021,

2500 EA te Den Haag. Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.