ECLI:NL:TACAKN:2013:19 Accountantskamer Zwolle 13/829 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2013:19
Datum uitspraak: 19-08-2013
Datum publicatie: 20-08-2013
Zaaknummer(s): 13/829 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen:
  • Klacht gegrond met waarschuwing
  • Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie:   Tussen twee cliënten van accountant ontstaat een civiel geschil. De accountant geeft vervolgens ten behoeve van één cliënt verklaringen af die gebruikt worden in de inmiddels aanhangige civiele procedure. De accountant heeft daarbij onvoldoende oog gehad voor de bedreigingen voor zijn objectiviteit als gevolg van zijn vertrouwdheid en zijn band met die cliënt en de tegenstelling van belangen tussen de cliënten. De accountant had de opdrachten tot het afgeven van die verklaringen niet moeten aanvaarden dan wel expliciet toestemming van de andere cliënt moeten verkrijgen alvorens de opdrachten te aanvaarden. De tweede verklaring, die als een goedkeurende verklaring moet worden aangemerkt en assurance verschaft, voldoet niet aan de daaraan te stellen eisen; het afgeven daarvan strijdt met de fundamentele eisen van deskundigheid en zorgvuldigheid en van professioneel gedrag. De overige aan betrokkene gemaakte verwijten zijn ongegrond. Als maatregel wordt een waarschuwing passend en geboden geacht.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) van 19 augustus 2013 in de zaak met nummer 13/829 Wtra AK van

X ,

zaakdoende te [plaats],

K L A G E R ,

raadsman: mr. P.J.M. van den Heuvel,

t e g e n

Y ,

accountant-administratieconsulent,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E .

1. Het verloop van de procedure

1.1 De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-          het op 15 april 2013 ingekomen klaagschrift van 12 april 2013 met bijlagen;

-          het op 30 mei 2013 ingekomen verweerschrift van betrokkene van 28 mei 2013 met bijlagen.

1.2 De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 15 juli 2013 waar zijn verschenen: namens klagermr. P.J.M. van den Heuvel, advocaat te Eindhoven, en betrokkene, vergezeld door zijn kantoorgenoot, de heer A.

1.3 Klager en betrokkene hebben bij gelegenheid van genoemde zitting hun standpunten doen toelichten (klager aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) respectievelijk toegelicht en geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2. De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1 Betrokkene drijft samen met de heer A (hierna: A) onder de naam ‘A & Y, accountants-, administratie- en belasting-deskundigen’ een accountantspraktijk met vestigingen te [plaats] en te [plaats].

2.2 Het kantoor van betrokkene heeft werkzaamheden verricht voor zowel de onderneming van klager - een autoschadeherstelbedrijf - als voor de stichting Stichting1 (hierna: Stichting1). Deze werkzaamheden bestonden onder meer uit het samenstellen van de jaarrekening, het verzorgen van aangiften omzetbelasting en verzorgen van de loonadministratie.

2.3 Bestuurder van Stichting1 is de heer B (hierna: B). Klager leeft samen met de dochter van B. Stichting1 was - in de persoon van B - sinds 2007 betrokken bij de nieuwbouw van de schadewerkplaats van klager. Begin 2012 is tussen klager en B een conflict ontstaan over (de voortgang van) die nieuwbouw. Stichting1 heeft vervolgens in februari 2012 in totaal een (nader) bedrag van € 89.422,56 incl. BTW bij klager in rekening gebracht.

2.4 Op verzoek van Stichting1 heeft A op 29 juni 2012 op blanco briefpapier een verklaring afgegeven die luidt als volgt:

‘Ondergetekende, A, directeur/eigenaar van Accountantskantoor A & Y, kantoorhoudende te (…) [plaats] (…) verklaart met betrekking tot een kwestie tussen [Stichting1] en [klager], beiden behorend tot de cliëntenportefeuille van ondergetekende, (…) als volgt:

In verband met het opstellen van de jaarrekening 2010 van [Stichting1] heb ik de heer B, bestuurder van [Stichting1], verschillende malen verzocht een overzicht samen te stellen van de aan [klager] nog te factureren bedragen. (…)

De heer B bestelde (deels) materialen en mankracht ten behoeve van [klager] om de bouw te realiseren, in eerste instantie voor rekening van [Stichting1] en berekende deze kosten zonder winstopslag door aan [klager]. Daarnaast werden voorschotnota’s gezonden voor grotere investeringen. Tot en met het jaar 2010 is in totaal door [Stichting1] € 208.271,44, inclusief BTW gefactureerd aan [klager].

                Deze facturen zijn, gedeeltelijk via het bouwdepot bij de SNSbank, door [klager] aan [Stichting1] betaald.

De heer B heeft vervolgens zijn werknemer, de heer (…), opdracht gegeven een overzicht samen te stellen van gefactureerde en nog te factureren leveranties, met als onderbouwing de door [Stichting1] ontvangen en betaalde inkoopfacturen en kasuitgaven. Dit resulteerde in een dossier dat 5 ordners aan opstellingen en kopiefacturen in beslag nam en een nog te factureren bedrag van € 146.111,39 (inclusief BTW).

De heer B heeft mij daarna gevraagd een en ander te controleren. Gezien de hoeveelheid materiaal heb ik toen de werkwijze beoordeeld en steekproefsgewijs een aantal facturen gecontroleerd. Ik kon mij op basis hiervan vinden in de hoogte van de nog te factureren werkzaamheden, overigens zonder dat hiervoor accountantscontrole heeft plaatsgevonden. De heer B heeft toen de facturen opgesteld en ik heb daarna voorgesteld de zaak samen aan [klager] voor te leggen, hetgeen op 27 februari 2012 is gebeurd.

[Klager] en ook de dochter van B (partner van [klager]) gaven direct aan dat het allemaal onjuist was, met name de door [Stichting1] in rekening gebrachte onderdelen (hierop was een winstmarge berekend). B heeft toen direct aangeboden de prijs hiervan te verlagen, maar [klager] bleef het oneens met de hele situatie en wenste de facturen niet in ontvangst te nemen en derhalve ook niet te betalen.

Enkele weken later werd ik gebeld door de dochter van B dat een voorschotfactuur van € 46.410 uit 2009 niet in de opstelling was meegenomen. Ik heb dit geverifieerd en kwam tot de conclusie dat dit juist was en heb B gevraagd deze factuur alsnog te crediteren. Uiteindelijk resteerde toen na een correctie van de marge op de onderdelen en de creditnota van de bewuste voorschotfactuur een bedrag van € 89.422,56.

Ik ben daarna nog verschillende malen gebeld door de dochter van B en deze gaf voortdurend aan dat alles onjuist was. Ik heb er toen bij haar en ook bij [klager] op aangedrongen aan te geven wat er onjuist was, maar zij zijn hierop nooit ingegaan. (…)’

A heeft die verklaring ondertekend met zijn naam, met daaronder vermeld: ‘A & Y.’

2.5 Klager heeft in reactie op voormelde verklaring zijn opdracht aan het kantoor van betrokkene tot het verrichten van diverse administratieve werkzaamheden ingetrokken.

2.6 Stichting1, B in privé en diens echtgenote in privé hebben op 2 augustus 2012 een civielrechtelijke procedure tegen klager aangespannen strekkende tot betaling van diverse bedragen.

2.7 Op verzoek van Stichting1 heeft A op 14 maart 2013 op briefpapier van de accountantspraktijk een verklaring afgegeven die luidt als volgt:

‘Naar aanleiding van uw opdracht een onderzoek in te stellen naar de juistheid van de facturering aan [klager] betreffende de bouwactiviteiten gedurende de jaren 2008 tot en met 2012, bericht ik u als volgt:

U hebt een dossier laten samenstellen waarin opgenomen de overzichten die aangeven welke bedragen door [Stichting1] zijn betaald inzake de bouw bij [klager] en die nader zijn uitgesplitst, aangevende of bedragen reeds zijn gefactureerd in de periode 2008 tot en met 2010 of nog gefactureerd dienen te worden. Daarbij zijn de betreffende inkoopbonnen en kasbonnen als kopie bijgevoegd.

Deze overzichten zijn integraal gecontroleerd met de bijgevoegde externe stukken. Hierbij merk ik het volgende op:

Een aantal posten zijn niet voor de juiste bedragen op de overzichten opgenomen, bijvoorbeeld doordat bedragen inclusief Omzetbelasting waren vermeld of dat een verschrijving heeft plaatsgevonden. Als gevolg hiervan is € 1.057,75 (exclusief Omzetbelasting) te veel gefactureerd. Tevens waren voor een bedrag van € 3.217,30 geen externe bescheiden (bonnen, facturen) aanwezig. Het gefactureerde bedrag van € 75.145,01 (exclusief Omzetbelasting) dient dan ook met € 4.275,05 te worden verlaagd.

Alle bedragen die door [Stichting1] zijn voorgeschoten zijn zonder winstopslag in de facturering opgenomen. Daarnaast zijn door [Stichting1] materialen uit eigen voorraad geleverd. Deze zijn in eerste instantie gefactureerd met een korting van 10%, later is nog een extra korting verleend van 25%, middels creditnota 120238 van 9 maart 2012.

Op basis van de uitgevoerde controle verklaar ik dat de bedragen welke door [Stichting1] zijn gefactureerd voor een bedrag van € 42.506,32 (exclusief Omzetbelasting) zijn gedocumenteerd met externe documenten. Bovendien zijn deze materialen en/of diensten niet opgenomen in eerder aan [klager] gefactureerde bedragen. Daarnaast is € 28.363,64 gefactureerd aan materialen uit eigen voorraad van [Stichting1].

Hoogachtend,

[handtekening]

A & Y

A’

2.8 In voormelde civiele procedure is op 2 april 2013 een comparitie van partijen gehouden. Stichting1 heeft voorafgaande aan deze zitting de door A opgestelde verklaring van 14 maart 2013 in de procedure gebracht.

3. De klacht

3.1 Ten grondslag aan de door klager ingediende klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop namens klager gegeven toelichting, de volgende verwijten:

a. betrokkenes medewerker A had zich vanwege een ‘conflict of interest’ moeten onthouden van het afgeven van de verklaringen van 29 juni 2012 en 14 maart 2013;

b. ten onrechte wordt in de verklaring van 29 juni 2012 gesuggereerd dat hoor en wederhoor is toegepast, wat niet het geval is geweest, terwijl daartoe wel een gehoudenheid bestond;

c. in de verklaringen van 29 juni 2012 en 14 maart 2013 is met termen als ‘integraal gecontroleerd’ en ‘op basis van de uitgevoerde controle verklaar ik’ sprake van misleidend taalgebruik;

d. de gestelde ‘integrale controle’ heeft niets voorgesteld, zodat alleen is verklaard op aangeven van Stichting1;

e. er is onzorgvuldig gehandeld omdat op de verklaringen steeds correcties moesten worden aangebracht, zodat grote twijfel diende te bestaan aan de juistheid van de administratie van Stichting1;

f. ten onrechte is ten behoeve van Stichting1 gebruik gemaakt van tenminste één stuk uit het onder betrokkene rustende dossier van klager.

4. De gronden van de beslissing

4.1 Op grond van artikel 51 Wet op de Accountants-administratieconsulenten (oud; hierna: Wet AA) en sinds 1 januari 2013 op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab)is de accountant-administratieconsulent bij het beroepsmatig handelen onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet AA respectievelijk Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2 Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, moet, nu dit plaats had ná 17 januari 2007, onder meer worden getoetst aan de sinds deze datum vigerende Verordening Gedragscode AA’s (hierna: VGC) en daarvan in het bijzonder het (voor alle accountants-administratieconsulenten geldende) deel A en het (voor openbaar accountants-administratieconsulenten geldende) deel B1.

4.3 Daarnaast stelt de Accountantskamer voorop dat betrokkene, zoals hij ten volle onderschrijft, de tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid draagt voor de door zijn kantoorgenoot / compagnon A verrichte werkzaamheden, nu deze zelf niet onder enig tuchtrechtelijk regime valt. Het gegeven dat betrokkene in hoofdzaak werkzaam is op de [plaats] vestiging van hun organisatie en hij niet steeds op de hoogte is (geweest) van de door A verrichte werkzaamheden, doet daaraan bepaald niet toe of af. Voor A kan daardoor ook betrokkene worden gelezen.

4.4 Tot slot stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.5 De hiervoor onder 3.1 sub a., c. en d. vermelde klachtonderdelen, inhoudende dat betrokkene, althans zijn medewerker A, zich had moeten onthouden van het afgeven van de verklaringen van 29 juni 2012 en 14 maart 2013, dat in die verklaringen sprake is van misleidend taalgebruik en dat de in die verklaringen gestelde ‘integrale controle’ niets heeft voorgesteld, lenen zich voor gezamenlijke bespreking.

4.5.1 Voorop moet worden gesteld dat A voorafgaande aan het opstellen van de verklaring van 29 juni 2012 wist dat Stichting1 in een conflict met klager was verwikkeld geraakt over de afwikkeling van de door Stichting1 aan klager geleverde diensten en materialen. Verder staat vast dat A én betrokkene wisten dat de verklaring van 14 maart 2013 werd gevraagd met het oog op de inmiddels aanhangige gerechtelijke procedure tussen Stichting1 en klager en in die procedure door Stichting1 een beroep op die verklaring zou kunnen worden gedaan.

4.5.2 De Accountantskamer stelt daarnaast voorop dat de VGC een assuranceopdracht definieert als de opdracht, waarbij de openbaar accountant een conclusie formuleert die is bedoeld om het vertrouwen van de beoogde gebruikers, niet zijnde de verantwoordelijke partij, in de uitkomst van de evaluatie van of de toetsing van het object van het onderzoek ten opzichte van de criteria, te versterken. De uitkomst van de evaluatie of de toetsing van het object van het onderzoek is de informatie die het gevolg is van de toepassing van omschreven criteria, aldus de VGC als ook het (NVCOS) Stramien voor Assurance-opdrachten.

Gelet op de bewoordingen van de verklaring van 14 maart 2013 stelt de Accountantskamer vast dat die verklaring als een goedkeurende verklaring moet worden aangemerkt, waarbij assurance wordt verschaft, althans conclusies worden getrokken. Dit geldt niet voor de verklaring van 29 juni 2012 nu die verklaring in hoge mate beschrijvend van aard is en daarin voorts expliciet is vermeld dat geen accountantscontrole is toegepast, ertoe leidend dat bijgevolg geen assurance wordt gegeven.

4.5.3 Ingevolge de artikelen A-100.2 en A-100.4 VGC neemt een accountant de fundamentele beginselen, integriteit, objectiviteit, deskundigheid en zorgvuldigheid, geheimhouding en professioneel gedrag in acht, signaleert hij bedreigingen voor een goede naleving daarvan en treft hij zo nodig waarborgen die de bedreiging wegnemen of terugbrengen tot een aanvaardbaar niveau.

4.5.3.1 In artikel B1-290.1 van de VGC is onder meer bepaald dat de openbaar accountant die een assuranceopdracht uitvoert, onafhankelijk is van de desbetreffende assurancecliënt. Een bedreiging voor de onafhankelijkheid van een accountant bij  de uitvoering van een assuranceopdracht kan zich, zoals is bepaald in de (op de VGC steunende) Nadere voorschriften onafhankelijkheid van de openbaar accountant voordoen als gevolg van vertrouwdheid. Dat is de bedreiging als gevolg van het ontstaan van een nauwe band tussen de accountant en zijn opdrachtgever als gevolg waarvan de accountant te veel sympathie koestert voor de belangen van een ander.

4.5.3.2 Voor zover het gaat om non-assurance dienstverlening is onafhankelijkheid, anders dan in het algemeen aan openbaar accountants indertijd op grond van de GBAA was voorgeschreven, krachtens de VGC in zoverre geen (direct) vereiste. Naar het oordeel van de Accountantskamer kan echter ook bij non-assurance dienstverlening een zekere vertrouwdheid van een accountant met partijen, die naderhand met elkaar in geschil raken, meebrengen dat de door een accountant in acht te nemen objectiviteit jegens hen in gedrang komt. Bezien in samenhang met de bedreiging dat de accountant alsdan gebruik zou kunnen maken van van partijen verkregen informatie, bestaat er bovendien een bedreiging voor zijn in acht te nemen geheimhouding ten aanzien van die informatie.

4.5.4 Mede gelet op artikel B1-280.1 VGC waarin, voor zover hier van belang, is bepaald dat de openbaar accountant bij het verlenen van een professionele dienst beoordeelt of sprake is van een bedreiging als gevolg van het aanhouden van een relatie met een cliënt en op artikel B1-220.1 VGC waarin is bepaald dat de openbaar accountant dient te signaleren of sprake is van een belangentegenstelling en als gevolg daarvan een bedreiging, had het op de weg van betrokkene gelegen om zich te realiseren dat zijn objectiviteit als gevolg van die vertrouwdheid en zijn band met Stichting1 zou kunnen worden bedreigd. Voor de beoordeling daarvan zijn eveneens de specifieke aspecten van de opdracht en van de aard van de werkzaamheden die de accountant uitvoert van belang. Deze aspecten betreffen in de onderhavige kwestie naar het oordeel van de Accountantskamer de wetenschap van betrokkene dat de verklaring (mede) als grondslag diende voor de onderbouwing van de vordering van Stichting1 op klager en de omstandigheid dat de werkzaamheden enkel zagen op een deel van de administratie van Stichting1. Deze aspecten in ogenschouw nemend, valt niet in te zien dat betrokkene zich niet heeft gerealiseerd dat zijn objectiviteit werd bedreigd als gevolg van de tegenstelling van belangen tussen Stichting1 en klager die beide cliënt waren en het nadien aanhouden van zijn relatie met Stichting1 en het eindigen van zijn relatie met klager.

Dat had hem, teneinde deze bedreiging weg te nemen, ertoe moeten brengen de opdrachten tot het afgeven van een verklaring, conform het bepaalde in artikel B1-220.5 VGC, niet te aanvaarden dan wel, conform het bepaalde in artikel B1-220.3 VGC, toestemming van klager te verkrijgen alvorens de opdrachten te aanvaarden en uit te voeren. Dit alles wordt niet anders bij de tweede opdracht, die geresulteerd heeft in de verklaring van 14 maart 2013. Klager was op dat moment weliswaar geen cliënt meer van betrokkene, maar de kwestie waarop die verklaring ziet, dateert al van voor het eindigen van die relatie.

Met het nalaten van een en ander heeft betrokkene het conceptueel raamwerk van de VGC genegeerd en tevens gehandeld in strijd met onder meer artikel A-100.5 en volgende VGC. Betrokkene heeft in zoverre in strijd gehandeld met het voor hem geldende fundamentele beginsel van professioneel gedrag als bedoeld in artikel A-100.4 sub e. en nader uitgewerkt in hoofdstuk A-150 van de VGC.

4.5.5 Wat betreft de inhoud van de verklaring van 14 maart 2013 geldt, zoals overwogen, dat deze concluderend is en Assurance verschaft, waarvoor een deugdelijke grondslag dient te bestaan.

4.5.5.1 De verklaring dient aldus inhoudelijk correct te zijn, voor zover de conclusies niet zonder meer volgen uit de beschikbare gegevens duidelijke voorbehouden te bevatten en, voor zover ook andere conclusies mogelijk zijn, de redenen te bevatten waarom die conclusies niet zijn getrokken. In het maatschappelijk verkeer heeft een verklaring van een accountant toegevoegde waarde en mede daarom speelt een dergelijke verklaring bij de waarheidsvinding in een gerechtelijke procedure een rol van betekenis. De accountant die een dergelijke verklaring afgeeft, heeft niet alleen het belang van zijn opdrachtgever / cliënt maar ook het algemeen belang te dienen (artikel A-100.1 VGC). Dat brengt mee dat een verklaring, doordat de inhoud ervan bijvoorbeeld niet volledig is, niet op deugdelijk onderzoek is gebaseerd of ten onrechte geen voorbehouden bevat, de objectieve waarheidsvinding door de rechter belemmert.

4.5.5.2 De verklaring van 14 maart 2013 beantwoordt niet aan de hiervoor weergegeven strenge norm. De verklaring is in zijn bewoordingen nogal stellig, terwijl betrokkene voordien slechts samenstellingswerkzaamheden en geen controle- of beoordelings-werkzaamheden voor Stichting1 heeft uitgevoerd en gesteld noch gebleken is dat betrokkene heeft vastgesteld dat hij over alle relevante stukken heeft beschikt. Het was dan ook alleszins aangewezen om in die verklaring ook te vermelden dat geen zekerheid kon worden gegeven dan wel andere duidelijke voorbehouden te maken. De verklaring kent verder nauwelijks tot geen (cijfermatige) opstelling, uitwerking of documentatie en beschrijft niet welke ‘externe documenten’ redengevend zijn voor zijn conclusie dat het bedrag van € 42.506,32 ‘gedocumenteerd’ is. Voorts ontbreekt iedere onderbouwing voor zijn conclusie dat ‘€ 28.363,64 is gefactureerd aan materialen uit eigen voorraad van Stichting1’. Betrokkene heeft ter zitting erkend dat hij niet heeft vastgesteld en ook niet heeft kunnen vaststellen dat de materialen waarop de facturering zag, feitelijk aan klager zijn geleverd. Die beperking is echter in de verklaring niet te lezen.

4.5.5.3 Uit een en ander volgt dat betrokkene door deze verklaring in deze vorm af te geven heeft gehandeld in strijd met de fundamentele beginselen van deskundigheid en zorgvuldigheid en professioneel gedrag.

4.5.6 Wat klager heeft aangevoerd kan echter niet dienen als grondslag voor het verwijt dat betrokkene door het afgeven van de verklaring van 14 maart 2013 niet eerlijk of oprecht is opgetreden en op die wijze het fundamentele beginsel van integriteit als bedoeld in artikel A-100.4 sub a. en nader uitgewerkt in hoofdstuk A-110 van de VGC heeft veronachtzaamd. Niet gebleken is immers dat betrokkene daarbij bewust en te kwader trouw van belang zijnde gegevens buiten beschouwing heeft gelaten of met deze verklaring de gebruikers daarvan heeft misleid.

4.5.7 Als uitvloeisel van het vorenstaande moeten de onderdelen a., c. en d., zoals omschreven in overweging 3.1, in zoverre gegrond worden verklaard.

4.6 In het klachtonderdeel sub b., als hiervoor aangeduid in overweging 3.1, wordt betrokkene verweten dat hij heeft verzaakt om voorafgaande aan de verklaring van 29 juni 2012 klager te horen, terwijl die verklaring ten onrechte de suggestie wekt dat zulks wel het geval is geweest.

4.6.1 Wat betreft de klacht dat is nagelaten hoor en wederhoor toe te passen, geldt dat, gelet op de bewoordingen van de verklaring, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet valt in te zien dat uit de VGC of uit één van de Nadere Voorschriften een norm ter zake zou voortvloeien.  

4.6.2 De Accountantskamer stelt voorts vast dat de verklaring van 29 juni 2012 beschrijvend is als het gaat om de inspanningen van A om klager te laten reageren op de nadere facturen van Stichting1. Klager heeft niet gesteld en evenmin is anderszins gebleken dat die gegeven beschrijving feitelijk onjuist is, zodat de slotsom moet zijn dat betrokkene klager wel degelijk in de gelegenheid heeft gesteld zich over een en ander uit te laten en dat dit onderdeel van de klacht ongegrond is.

4.7 Wat betreft klachtonderdeel sub e. geldt het volgende. Klager heeft betoogd dat het van onzorgvuldigheid getuigt dat meerdere correcties zijn aangebracht op de in de verklaringen voorkomende bedragen aan gepretendeerde vordering op klager. Dat verwijt steunt op de stelling dat betrokkene de administratie van Stichting1 voert, hetgeen gemotiveerd door betrokkene is bestreden. Nu klager geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd, wat wel op zijn weg had gelegen, gelet op het in overweging 4.4 neergelegde uitgangspunt, waaruit kan volgen dat betrokkene een verantwoordelijkheid heeft voor de administratie van Stichting1, mist het verwijt feitelijke grondslag. Overigens vermag de Accountantskamer zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet in te zien dat het enkele feit dat de bedragen in de verklaringen afwijken, inhoudt dat betrokkene ter zake onzorgvuldig heeft gehandeld. Dit onderdeel van de klacht is ongegrond.

4.8 Wat betreft het aan betrokkene gemaakte verwijt van schending van zijn geheimhoudingsverplichting, als hiervoor weergegeven in overweging 3.1 sub f., geldt het volgende.

4.8.1 Klager heeft ter onderbouwing van dit onderdeel van de klacht aangevoerd dat Stichting1 in de civiele procedure een ‘bouwdepotdeclaratie SNS’ heeft overgelegd, over welk stuk zij alleen maar heeft kunnen beschikken via hun gezamenlijke accountant, in de persoon van A. De Accountantskamer stelt in dit verband vast dat A in zijn aan Stichting1 ter beschikking gestelde verklaring van 29 juni 2012 refereert aan een door klager bij de SNS bank aangehouden bouwdepot.

4.8.2 Betrokkene heeft bestreden dat Stichting1 via zijn kantoor de beschikking heeft gekregen over het door klager genoemde stuk. Klager heeft daarop niets aangevoerd waaruit zou kunnen volgen dat Stichting1 via betrokkene of diens kantoor dat stuk in handen heeft gekregen, zodat het verwijt in zoverre ongegrond is.

4.8.3 Betrokkene heeft voorts aangevoerd dat in de verklaring van 29 juni 2012 verwezen kon worden naar het bouwdepot van klager omdat in de bankafschriften van Stichting1 bij enkele van klager ontvangen betalingen in de betalingsomschrijving werd gerefereerd aan dat bouwdepot. Klager heeft niets naders aangevoerd waaruit de onjuistheid van die stelling kan blijken, zodat ook in zoverre het verwijt ongegrond is.

4.9 De klacht dient, wat betreft de onderdelen a., c. en d., gegrond te worden verklaard. Betrokkene heeft door het maken van de fouten, die hiervoor in de gegrond geachte subonderdelen van de klacht naar voren zijn gekomen, gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel ‘deskundigheid en zorgvuldigheid’ als bedoeld in artikel A-100.4 onder c. en nader uitgewerkt in hoofdstuk A-130, en met het fundamentele beginsel ‘professioneel gedrag’ als bedoeld in artikel A-100.4 onder e. en nader uitgewerkt in hoofdstuk A-150 van de VGC.

4.10 Op grond van artikel 2 Wtra kan de Accountantskamer een tuchtrechtelijke maatregel opleggen. Bij de beslissing omtrent het opleggen van een tuchtrechtelijke maatregel houdt de Accountantskamer rekening met de aard en de ernst van de verzuimen van de betrokkene en de omstandigheden waaronder deze zich hebben voorgedaan. Anderzijds is meegewogen dat betrokkene niet eerder met de tuchtrechter in aanraking is geweest en hij ter zitting een (begin van) blijk heeft gegeven dat hij anders had dienen te handelen. Alle omstandigheden in aanmerking nemend, acht d e Accountantskamer in deze klachtzaak de maatregel van waarschuwing passend en geboden.

4.11 Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5. Beslissing

De Accountantskamer:

1.      verklaart de klacht gegrond op de hiervoor aangegeven onderdelen;

2.      verklaart de klacht voor het overige ongegrond;

3.      legt ter zake de maatregel op van waarschuwing ;

4.      verstaat dat de AFM en de voorzitter van de Nba na het onherroepelijk worden van deze uitspraak èn de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer ingevolge artikel 9, tweede lid juncto 47 Wtra zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in het register, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven;

5.      verstaat dat -overeenkomstig het bepaalde in artikel 23, derde lid Wtra- het door klager betaalde griffierecht ten bedrage van € 70,-- (zeventig euro) door betrokkene aan klager wordt vergoed.

Aldus beslist door mr. W.F. Boele, voorzitter, mr. A.L. Goederee en mr. W.M. de Vries (rechterlijke leden) en P.A.S. van der Putten RA en A.M.H. Homminga AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. M.H.B. Boksebeld, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 19 augustus 2013.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra, juncto artikelen 31 en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004, kunnen klager, betrokkene dan wel de voorzitter van de Nba tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, postbus 20021, 2500 EA te Den Haag. Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.