ECLI:NL:TACAKN:2013:13 Accountantskamer Zwolle 12/2639 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2013:13
Datum uitspraak: 15-07-2013
Datum publicatie: 16-07-2013
Zaaknummer(s): 12/2639 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie:   Klacht naar aanleiding van afhandeling interne klacht bij belastingdienst die onder verantwoordelijkheid betrokken accountant inhoudelijk is behandeld, ongegrond verklaard. Klager heeft niet aannemelijk gemaakt dat de inhoudelijke reactie op de interne klacht in strijd is met de relevante wet- en regelgeving.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) van 15 juli 2013 in de zaak met nummer 12/2639 Wtra AK van

X ,

wonende te [woonplaats],

K L A G E R ,  

t e g e n

Y ,

registeraccountant,

(voorheen) kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E ,

raadsman: mr. E.E. Schipper.

1. Het verloop van de procedure

1.1 De Accountantskamer heeft kennis genomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-         het op 11 december 2012 ingekomen klaagschrift van 10 december 2012 met bijlagen;

-         de op 13 december 2012 ingekomen brief van klager van 12 december 2012 met één bijlage;

-         het op 8 februari 2013 ingekomen verweerschrift van 7 februari 2013 met één bijlagen;

-         de op 18 februari 2013 ingekomen brief van klager van 15 februari 2013, met één bijlage;

-         de op 11 april 2013 ingekomen brief van klager van 10 april 2013 met één bijlage.

1.2 De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 26 april 2013 waar zijn verschenen: klager en betrokkene, bijgestaan door mr. E.E. Schipper, advocaat te Amsterdam, en mw. C. Bos, werkzaam bij het Ministerie van Financiën, directoraat generaal belastingdienst.

1.3 Klager en betrokkene hebben op deze zitting hun standpunten doen toelichten respectievelijk toegelicht (klager aan de hand van pleitnotities die hij aan de Accountantskamer heeft overgelegd) en doen antwoorden respectievelijk geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2. De vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1 Betrokkene was tot 1 januari 2013 directeur van de Belastingdienst/[gebied] (hierna: Belastingdienst). Hij is accountant in business.

2.2 De Belastingdienst heeft op 1 juni 2006 ingestemd met de op 20 mei 2006 tussen de bewindvoerder in de voorlopige schuldsaneringsregeling van klager en diens echtgenote gesloten vaststellingsovereenkomst (hierna: de overeenkomst). In punt 14 van de overeenkomst verklaren zij dat zij zich ervan bewust zijn dat de belastingdienst aan hen voorwaardelijke kwijtschelding van het restant van fiscale vorderingen zal verlenen en dat de overeenkomst vervalt en de onder voorwaarden kwijtgescholden fiscale schuld tot het volle bedrag zal herleven indien binnen drie jaar na ondertekening blijkt dat er ten aanzien van de omvang van het vermogen/de gerechtigheid tot rechtspersonen/ trustvermogens/overige vermogensrechten, waar ook ter wereld, onvolledig of onjuist is verklaard. In punt 24 van de overeenkomst is opgenomen dat deze wat de voorwaardelijke fiscale vrijstelling betreft, ook vervalt, indien klager en/of zijn echtgenote zich binnen drie jaar na 20 mei 2006 schuldig maken aan handelingen dan wel betrokken zijn bij handelingen, waarvan objectief moet worden vastgesteld, dat ze leiden tot benadeling van de Belastingdienst in welke vorm dan ook.

2.3 Bij brief van 6 juni 2008 hebben de inspecteur en de ontvanger van de Belastingdienst [gebied] (hierna: Inspecteur en Ontvanger) (de belastingadviseur van) klager laten weten dat de definitieve aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2006 op grond van de overeenkomst tijdelijk buiten invordering wordt gesteld en dat in mei 2009 formele kwijtschelding zal volgen als is voldaan aan de voorwaarden van de overeenkomst.

2.4 Bij brief van 20 mei 2009 heeft de Ontvanger klager bericht dat was vastgesteld dat hij op het moment van het opmaken van de overeenkomst in mei 2006 ‘ultimate benificial owner’ (UBO) was van een tweetal buitenlandse rechtspersonen, en dat bekend was geworden dat klager als feitelijk beleidsbepaler betrokken was geweest bij A, in welke zaak de Belastingdienst een van de benadeelden was. Klager is in de gelegenheid gesteld om daarop te reageren. Daarvan heeft hij gebruik gemaakt.

2.5 Tegen de aanslag inkomstenbelasting/premieheffing 2006, gedagtekend 19 februari 2010, heeft klager bezwaar gemaakt en tegen de ongegrondverklaring van dit bezwaar beroep ingesteld.

2.6 Bij brief van 4 oktober 2010 heeft de Ontvanger klager bericht dat om de daarin uiteengezette redenen niet was voldaan aan de voorwaarden gesteld in punt 14 en in punt 24 van de overeenkomst. Als uitvloeisel daarvan is de voorlopige kwijtschelding niet omgezet in een definitieve kwijtschelding en is klager gesommeerd om de nog openstaande vorderingen uiterlijk 31 oktober 2010 te betalen.

2.7 Nadat de Ontvanger op een verzoek van klager om uitstel van betaling van (onder meer) de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2006 als voorwaarde zekerheid had verlangd heeft klager zich vergeefs gewend tot de voorzieningenrechter van de sector bestuursrecht van de rechtbank met het verzoek de Ontvanger te verplichten, hem zonder zekerheid uitstel te verlenen totdat op het beroep is beslist. De rechtbank heeft zich vervolgens in dezelfde kwestie kennelijk onbevoegd verklaard op de grond dat tegen een weigering van de Ontvanger om zonder zekerheid uitstelt te verlenen alleen kan worden opgekomen bij de civiele rechter.

2.8 De Ontvanger heeft in juli 2012 een belastingteruggaaf van klager verrekend met de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2006 van klager. Tegen deze verrekening en eerdere verrekeningen heeft klager bezwaar gemaakt bij de Ontvanger bij  brief van 17 juli 2012. Bij brief van 30 augustus 2012 heeft de Ontvanger klager meegedeeld dat hij geen reden zag om van de verrekening af te zien en dat de door klager te bewandelen weg die via de kantonrechter is.   

2.9 Bij brief van 16 oktober 2012 heeft klager onder verwijzing naar de overeenkomst een klacht (hierna: interne klacht) ingediend over de verrekening van een aantal teruggaven met de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2006 en heeft hij om directe teruggave verzocht.

2.10 Het onderzoek naar de interne klacht heeft plaatsgevonden onder verantwoordelijkheid van betrokkene. Bij een door betrokkene ondertekende brief van 22 november 2012 zijn de beide onderdelen van de interne klacht ongegrond verklaard.

3. De klacht

3.1 Klager vindt, zo blijkt uit het ingediende klaagschrift en de daarop door klager ter zitting gegeven toelichting dat betrokkene met zijn uitspraak op de interne klacht heeft meegewerkt aan- of aanleiding gegeven heeft tot verduistering. In deze uitspraak wordt de overeenkomst genegeerd en daardoor heeft betrokkene gehandeld in strijd met het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) en schade aan de beroepseer toegebracht. Meer specifiek heeft klager gesteld dat betrokkene een foute beslissing heeft genomen op de interne klacht, dat hij leiding geeft aan een organisatie die een actie onderneemt waartegen geen beroep mogelijk is, dat hij verrekening toestaat met vorderingen die op grond van de overeenkomst niet meer bestaan en dat betrokkene stelselmatig de overeenkomst van 6 juni 2008 ontkent met het doel om klager te benadelen. Voorts vindt klager de handelwijze van betrokkene onzorgvuldig omdat het bezwaar van eiser niet en de visie van de Ontvanger wel in de beslissing op de klacht is weergegeven, omdat de Ontvanger gebruik maakt van een regeling waartegen geen beroep mogelijk is, omdat, met voorbijzien aan artikel 3:35 BW de samenhang tussen de overeenkomst en de overeenkomst van 6 juni 2008 wordt ontkend,en omdat betrokkene het als klagers plicht ziet om zich te vervoegen bij de civiele rechter terwijl de Ontvanger een bezwaar van klager niet had aangevochten bij de rechtbank en zich in de ogen van klager daarbij had neergelegd.

4. De gronden van de beslissing

4.1 Op grond van artikel 33 Wet RA (oud; hierna: Wet RA) is de registeraccountant bij het beroepsmatig handelen onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet RA bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2 De Accountantskamer heeft vastgesteld dat het handelen en/of nalaten van betrokkene waarop de klacht betrekking heeft, heeft plaatsgevonden ná 1 januari 2007 zodat het moet worden getoetst aan de sindsdien vigerende Verordening Gedragscode RA’s (hierna VGC), in het bijzonder de delen A (de gedragscode voor iedere accountant) en C (de gedragscode voor de accountants in business) daarvan. Bij deze toetsing heeft te gelden dat het fundamentele beginsel van professioneel gedrag vervat in de VGC meebrengt dat betrokkene moet voldoen aan de geldende wet- en regelgeving met betrekking tot de door hem uit te oefenen werkzaamheden in het kader van klachtbehandeling door de Belastingdienst. Daarnaast moet betrokkene als accountant in business ook voldoen aan het overig bepaalde in de hiervoor genoemde delen van de VGC.

4.3 In een tuchtprocedure als de onderhavige is het in beginsel aan klager om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4.1 Klager heeft ter zitting gesteld dat het verweerschrift te laat is ingediend omdat het verzoek om uitstel voor het indienen daarvan niet volgens de regels is gedaan. De Accountantskamer kan klager hierin niet volgen. Onder de stukken bevindt zich een brief van betrokkene zelf van 18 december 2012 waarbij hij verzoekt om de termijn voor het indienen van een verweerschrift te verlengen.

4.4.2 Voor zover klager uit het verweerschrift heeft begrepen dat betrokkene vindt dat hij niet als verantwoordelijke (accountant) kan worden aangemerkt, omdat hij er op heeft gewezen dat de brief van 22 november 2012 door een (ander) lid van het bestuur van de Belastingdienst is ondertekend, berust dit op een misvatting. Betrokkene heeft uitgelegd dat deze ondertekening niet impliceert dat zijn (eind)verantwoordelijkheid daarmee wordt beperkt of uitgesloten.

4.5 Tegenover alle verwijten die zien op de in de ogen van klager onjuiste inhoudelijke reactie op de interne klacht in de brief van 22 november 2012 (die naar de mening van klager impliceert dat betrokkene instemt met verduistering) heeft betrokkene (bij wijze van toelichting op die reactie) uiteengezet dat de Ontvanger belastingteruggaven aan klager op de voet van artikel 24 Invorderingswet heeft verrekend met de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekering 2006 van klager en dat de Ontvanger daartoe gerechtigd was omdat deze aanslag niet was kwijtgescholden. Deze (definitieve) kwijtschelding, zo blijkt uit de brief van 4 oktober 2010 van de Ontvanger, is achterwege gebleven omdat klager niet heeft voldaan aan de in de overeenkomst van mei 2006 onder punt 14 en 24 opgenomen voorwaarden daarvoor. Betrokkene heeft er daarnaast op gewezen dat klager tegen de verrekening en het niet verlenen van kwijtschelding kan opkomen bij de civiele rechter en dat het feit dat geen beroep bij de belastingrechter mogelijk is niet impliceert dat de Ontvanger onzorgvuldig handelt als hij tot verrekening overgaat. Voorts heeft betrokkene aangevoerd dat klager ten onrechte heeft geconcludeerd dat de Ontvanger zich bij het door klager bedoelde bezwaar heeft neergelegd en is het volgens hem (wel) aan klager om zich tot de civiele rechter te wenden als hij tegen de verrekening wenst op te komen. Ter zitting heeft betrokkene daaraan toegevoegd dat en op welke wijze bij de belastingdienst een inhoudelijk juiste afdoening van klachten is gewaarborgd. De Accountantskamer is van oordeel dat klager in het klaagschrift en met wat hij ter zitting te berde heeft gebracht (dat in de kern erop neerkomt dat hij wel heeft voldaan aan de hiervoor bedoelde voorwaarden) niet aannemelijk heeft gemaakt dat de inhoudelijke reactie op zijn klacht vervat in de brief van 22 november 2012 strijdig was met de relevante wet- en regelgeving. Daarvan uitgaande kan niet worden gezegd dat betrokkene door deze reactie voor zijn rekening te nemen heeft gehandeld in strijd met een voor hem geldende gedrags- of beroepsregel.      

4.7 Tegenover het verwijt dat betrokkene onzorgvuldig heeft gehandeld heeft betrokkene aangevoerd dat de Algemene wet bestuursrecht geen verplichting inhoudt om de klacht, die in de afdoeningsbrief kort is samengevat, integraal op te nemen. Ook dit verweer treft doel.   

4.8 Gelet op het vorenstaande is de klacht ongegrond en wordt als volgt beslist.

5. Beslissing

De Accountantskamer:

- verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.J. van Lee, voorzitter, mrs. R.P. van Eerde en E.A. Maan (rechterlijke leden) en P.A.S. van der Putten RA en A.M.H. Homminga AA (accountantsleden) en in het openbaar uitgesproken op 15 juli .2013 in aanwezigheid van mr. G.A. Genee, secretaris.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                             voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra, juncto artikelen 31 en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004, kunnen klager en betrokkenedan wel de voorzitter van het Nba tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, postbus 20021, 2500 EA te Den Haag. Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.