ECLI:NL:TACAKN:2012:YH0337 Accountantskamer Zwolle 12/958 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2012:YH0337
Datum uitspraak: 21-12-2012
Datum publicatie: 21-12-2012
Zaaknummer(s): 12/958 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht niet-ontvankelijk
Inhoudsindicatie:   Herhaalde klacht van klager tegen dezelfde accountant is niet ontvankelijk. Het feitencomplex waarover klager nu klaagt was hem al bekend voor de mondelinge behandeling van de eerdere klacht.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) van 20 december 2012 in de zaak met nummer 12/958 Wtra AK van

mr. X,

wonende te [woonplaats],

K L A G E R ,

t e g e n

Y ,

registeraccountant,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E ,

raadsvrouwen: mr. S.A.G. Hoogeveen en mr. W. van Eekhout.

1. Het verloop van de procedure

1.1 De Accountantskamer heeft kennis genomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-         het op 23 mei 2012 ingekomen klaagschrift van 22 mei 2012, met bijlagen;

-         de op 21 juni 2012 ingekomen brief van 19 juni 2012 van klager, met bijlagen;

-         het op 12 september 2012 ingekomen verweerschrift van die datum, met bijlagen;

-         de op 5 november 2012 per fax ingekomen brief van die datum van betrokkene, met bijlagen.

1.2 De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van

16 november 2012 waar zijn verschenen: klager in persoon, bijgestaan door

mr. R.A.U. Juchter van Bergen Quast, advocaat te Den Haag, en betrokkene in persoon, bijgestaan door mr. S.A.G. Hoogeveen en mr. W. van Eekhout, beiden advocaat te Amsterdam.

1.3 Klager en betrokkene hebben op deze zitting hun standpunten doen toelichten (beiden aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) respectievelijk toegelicht en doen antwoorden respectievelijk geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2. De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1 Klager oefende voorheen het ambt van gerechtsdeurwaarder uit in het Deurwaarderskantoor X B.V. te [plaats].

2.2 Betrokkene is als accountant in business werkzaam bij het Bureau Financieel Toezicht (hierna: BFT), een zelfstandig bestuursorgaan dat is belast met onder meer het

- voornamelijk preventief - financieel toezicht op gerechtsdeurwaarders, gericht op het waarborgen van het maatschappelijk vertrouwen dat aan gerechtsdeurwaarders toevertrouwde gelden veilig en zeker zijn, zulks op grond van artikel 30, eerste lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet (Gdw).

2.3 Betrokkene heeft (tezamen met een tweetal collega’s van het BFT) in het kader van de uitoefening van zijn functie bij het BFT klager meermalen aangesproken op de niet-nakoming van zijn uit de Gdw voortvloeiende financiële en administratieve verplichtingen. Betrokkene heeft (tezamen met voornoemde collega’s) namens het BFT twee klachten ingediend bij de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders bij de rechtbank te Amsterdam (KvG), welke klachten beide gegrond zijn verklaard. De eerste klacht heeft ertoe geleid dat klager door het Gerechtshof Amsterdam met ingang van 16 november 2010 is geschorst. De laatste klacht heeft ertoe geleid dat klager bij beslissing van 7 december 2010 door de KvG uit het ambt van deurwaarder is ontzet, welke beslissing op 25 januari 2011 door het Gerechtshof te Amsterdam is bekrachtigd.

2.4 In verband met de schorsing van klager is A, gerechtsdeurwaarder, met ingang van 16 november 2010 benoemd tot waarnemer. Met ingang van 22 november 2010 is mr. B (hierna: B), gerechtsdeurwaarder, benoemd tot (opvolgend) waarnemend gerechtsdeurwaarder van het kantoor van klager. Als gevolg van zijn schorsing en de benoeming van de waarnemer was klager niet langer beheer- en beschikkingsbevoegd over de door hem bij de bank aangehouden derdengeldrekeningen doch de waarnemer.  

2.5 Bij brief van 21 december 2010 heeft klager betrokkene gemeld dat B zijns inziens een onjuist beheer over de derdengeldrekening voerde en betrokkene verzocht ter zake een onderzoek in te stellen. Bij e-mail van 24 december 2010 heeft betrokkene aan klager een verslag van een op 22 december 2010 daarover gehouden gesprek tussen hem en B gezonden.

2.6 Op 25 januari 2011 is de waarneming van B beëindigd en C, gerechtsdeurwaarder, (hierna: C) benoemd tot waarnemend gerechtsdeurwaarder van het kantoor van klager. Na het faillissement van het kantoor van klager, op 15 februari 2011, heeft C tot op heden het kantoor van klager samen met de curator voortgezet, teneinde de dossiers af te wikkelen.

2.7 Op 26 juli 2011 heeft de voorzitter van de KvG de door klager tegen B ingediende klacht in verband met diens waarneming van klager kennelijk ongegrond verklaard. Het daartegen gericht verzet van klager is bij beschikking van 30 december 2011 niet-ontvankelijk verklaard.

2.8 Op 30 augustus 2011 heeft klager bij de Accountantskamer een klacht ingediend tegen onder meer betrokkene. Deze klacht is bij beslissing van 11 juni 2012 in alle onderdelen ongegrond verklaard. Klager heeft op 18 juli 2012 tegen deze beslissing hoger beroep ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, waarop nog niet is beslist.

2.9 Bij brief van 17 januari 2012 heeft klager bij het BFT een klacht tegen betrokkene ingediend. Het BFT heeft klager bij brief van 22 februari 2012 medegedeeld dat de klacht niet in behandeling wordt genomen omdat de aan betrokkene verweten gedraging langer dan een jaar voor indiening van de klacht heeft plaatsgevonden.

3. De klacht

3.1 Ten grondslag aan de door klager ingediende klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop gegeven toelichting, de volgende verwijten:

I.       betrokkene heeft onvoldoende uitvoering gegeven aan het uitoefenen van het wettelijk toezicht, nadat B als waarnemend gerechtsdeurwaarder voor het kantoor van klager was benoemd;

II.      betrokkene was door het voeren van de klachtprocedures tegen klager bevooroor-deeld en heeft opzettelijk geen inhoudelijk onderzoek naar de bevindingen verricht die klager aan hem rapporteerde aangaande het ‘wanbeheer’ van B;

III.    betrokkene meet evident met twee maten door geen boekenonderzoek bij B te verrichten en de klachten van klager aangaande het beheer van de derdengelden door B niet te onderzoeken, terwijl hij bij klager boekenonderzoek heeft verricht en naar aanleiding daarvan een tuchtklacht tegen klager heeft ingediend;

IV.    betrokkene heeft ten onrechte geen objectieve rapportage van bevindingen aangaande de waarneming door B opgesteld. Uit de e-mail van betrokkene van 24 december 2010, inhoudende een verslag van een gesprek tussen betrokkene en B blijkt dat betrokkene geen enkele intentie had om de opmerkingen van klager in zijn brief van 21 december 2010 serieus in onderzoek te nemen. Het had op de weg van betrokkene gelegen klager uit te nodigen voor een weerwoord op hetgeen betrokkene met B heeft besproken.

3.2 Betrokkene heeft volgens klager daardoor de fundamentele beginselen van integriteit, objectiviteit, deskundigheid en zorgvuldigheid en professioneel gedrag geschonden. 

4. De gronden van de beslissing

4.1 Op grond van artikel 33 Wet RA is de registeraccountant bij het beroepsmatig handelen onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet RA bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2 Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, moet, nu dit plaats had na 1 januari 2007, worden getoetst aan de sinds deze datum vigerende Verordening Gedragscode RA’s (hierna: VGC) en daarvan in het bijzonder het (voor alle accountants geldende) deel A en het (voor accountants in business geldende) deel C. Voor zover het handelen van betrokkene tuchtrechtelijk moet worden getoetst, heeft in het kader van het fundamentele beginsel van professioneel gedrag echter krachtens de VGC te gelden dat betrokkene in de eerste plaats moet voldoen aan de voor hem geldende wet- en regelgeving met betrekking tot de door hem uit te oefenen toezichthoudende werkzaamheden (onder meer de Gdw). Binnen die grenzen moest betrokkene als accountant in business ook voldoen aan het overig bepaalde in de hiervoor genoemde delen van de VGC. Hierbij zij aangetekend dat gedragingen van toezichthoudende accountants in overeenstemming met voormelde wet- en regelgeving niet tot een gegronde tuchtklacht aanleiding kunnen geven. Dit is slechts anders onder bijzondere omstandigheden.

4.3 Daarnaast stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4 Betrokkene heeft in zijn verweerschrift primair naar voren gebracht dat klager reeds op 30 augustus 2011 een klacht tegen hem heeft ingediend bij de Accountantskamer, waarbij (nagenoeg) hetzelfde feitencomplex aan de orde is gesteld als in onderhavige klacht. In ieder geval was klager toen ook al bekend, of had hij bekend kunnen zijn, met de feiten waarover hij thans klaagt. Betrokkene heeft daar de conclusie aan verbonden dat klager in zijn klacht niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.

4.4.1 De Accountantskamer overweegt dienaangaande dat het onverenigbaar is met de eisen van een behoorlijke tuchtprocedure, indien na een tuchtrechtelijk eindbeslissing met betrekking tot een bepaald handelen, op grond van feiten of omstandigheden die de klager ten tijde van de eerdere tuchtprocedure bekend waren of hadden kunnen zijn, ter zake van dat handelen door die klager andermaal een tuchtprocedure, leidende tot een inhoudelijke beoordeling van dat handelen, zou kunnen worden ingezet.

4.4.2 Het staat vast dat de op 30 augustus 2011 tegen betrokkene ingediende klacht ter zitting van de Accountantskamer van 13 januari 2012 is behandeld. De Accountantskamer is van oordeel dat de thans door klager aan de orde gestelde klachtonderdelen, nu deze zien op de wijze waarop betrokkene in de periode 22 november 2010 tot 25 januari 2011, derhalve in de periode vóór de indiening van de eerdere klacht, toezicht hield op het beheer van de derdengelden door de toenmalige waarnemer van klager , in die eerdere klachtprocedure hadden kunnen en moeten worden aangevoerd.

4.4.3 Wat klager dienaangaande ter zitting heeft verklaard, te weten dat hij de hem ten tijde van de eerdere klacht beschikbare informatie aangaande het beheer van de derdengelden door B via de ‘wandelgangen’ had verkregen en hiervan eerst in het eerste kwartaal van 2012 bewijzen had verkregen doordat hij beschikking kreeg over de bankafschriften van de derdenrekeningen van zijn kantoor, doet daaraan niet af. Blijkens het eerdere klaagschrift en de bijbehorende bijlagen heeft klager immers reeds eind 2010 op basis van wat hij via de ‘wandelgangen’ had vernomen, met betrokkene gecorrespondeerd inzake het beheer van de derdengelden door B. Niet valt in te zien dat hij wat hij betrokkene dienaangaande thans verwijt, ondanks dat hij op dat moment nog niet beschikte over de - overigens ook niet noodzakelijke - concrete bankafschriften aangaande het beheer van derdengelden door B, niet vóór de mondelinge behandeling van het eerdere klaagschrift ter zitting van 13 januari 2012 heeft kunnen inbrengen.

4.5 De klacht dient dan ook - in al haar onderdelen - niet-ontvankelijk te worden verklaard.

5. Beslissing

De Accountantskamer verklaart de klacht niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. W.F. Boele, voorzitter, mrs. E.F. Smeele en A.D.R.M. Boumans (rechterlijke leden) en drs. E.J.F.A. de Haas RA en J. Maan AA (accountantsleden) in aanwezigheid van mr. M.H.B. Boksebeld, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 21 december 2012.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                             voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra, juncto artikelen 31 en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004, kunnen klager, betrokkenedan wel de voorzitter van het NIVRA of de NOvAA tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, postbus 20021, 2500 EA te Den Haag. Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.