ECLI:NL:TACAKN:2012:YH0308 Accountantskamer Zwolle 10/503 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2012:YH0308
Datum uitspraak: 31-08-2012
Datum publicatie: 31-08-2012
Zaaknummer(s): 10/503 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie:   Voortzetting van de door Raad van Tucht aangehouden klacht nadat de rechtbank onherroepelijk in het civielrechtelijk geschil tussen (onder meer) klaagster en de vennootschappen van betrokkene. Klacht over excessief declareren ongegrond, ondanks de afwijzing door de rechtbank van een substantieel deel van de vordering van de vennootschappen van betrokkene. Immers is niet aannemelijk geworden dat er dubbel is gedeclarereerd, terwijl uit de overwegingen van de rechtbank niet volgt dat er werkzaamheden zijn berekend die niet zijn verricht. Klacht over het weigeren van overleg over en uitleg van declaraties feitelijk onjuist. Klacht over het opschorten van de werkzaamheden in afwachting van betalingen evenmin gegrond.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 10/503 Wtra AK van 31 augustus 2012 van

de besloten vennootschap X B.V.,

vertegenwoordigd door de heer A,

K L A A G S T E R ,

raadsman: mr. J.M. de Heer,

t e g e n

drs. Y ,

registeraccountant,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E ,

raadsman: mr. J.C.J. Wouters.

1. Het verloop van de procedure

1.1 De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-         het door de Raad van Tucht voor Registeraccountants en Accountants-Administratie-consulenten te Amsterdam (hierna: de Raad van Tucht) ontvangen klaagschrift van 6 januari 2009 met bijlagen;

-         het verweerschrift van 19 maart 2009 met bijlagen;

-         de door betrokkene per brieven van 31 maart 2009 en 17 april 2009 aan de Raad van Tucht gezonden producties;

-         de door klaagster per brieven van 30 september 2009 en 27 oktober 2009 aan de Raad van Tucht gezonden producties;

-         de notulen van de op 10 november 2009 gehouden zitting van de Raad van Tucht en de op die zitting door klaagster en betrokkene overgelegde pleitnotities;

-         de op 2 december 2011 bij de Accountantskamer ingekomen brief van 1 december 2011 van klaagster met bijlagen, houdende een verzoek tot voortzetting van de door Raad van Tucht op 10 november 2009 aangehouden behandeling van haar klacht tevens houdende een nadere toelichting op de klacht;

-         de op 1 februari 2012 ingekomen brief van 31 januari 2012 van betrokkene met bijlagen, houdende een nader verweer op de klacht;

-         de op 25 mei 2012 ingekomen brief van 24 mei 2012 van betrokkene met bijlage.

1.2 De Accountantskamer heeft de klacht op de voet van artikel 52 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) behandeld ter openbare zitting van 4 juni 2012 waar zijn verschenen: namens klaagster haar directeur de heer A, bijgestaan door mw. mr. S.B. Bouthoorn, kantoorgenote van mr. De Heer voormeld, en namens betrokkene mr. Wouters voormeld, advocaat te Amsterdam.

1.3 Klaagster en betrokkene - in de persoon van voormelde gemachtigde - hebben op deze zitting hun standpunten doen toelichten (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) respectievelijk toegelicht en geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2. De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1 Betrokkene is openbaar accountant en tevens voorzitter van de raad van bestuur van Groep1, welke organisatie onder meer gevestigd is te [plaats]. Van deze groep maken onder meer deel uit Accountants B.V.2 en de maatschap Adviseurs1.

2.2 In 2001 is de groep ondernemingen (hierna: de Groep) waarvan klaagster deel uitmaakt cliënt geworden van de Groep1, waarna - met een onderbreking van begin 2006 tot medio 2006 - voor klaagster accountants- en (juridische) advieswerkzaamheden zijn verricht.

2.3 De opdracht tot voortzetting van de accountantswerkzaamheden is per brief van 21 juli 2006 bevestigd aan de Groep. In deze brief is samengevat weergegeven dat ‘Accountants & Adviseurs1’ accountantswerkzaamheden zal verrichten, bestaande uit de controle en het samenstellen van jaarrekeningen van 8 met name genoemde vennootschappen, het verzorgen van de aangifte vennootschapsbelasting en de aangiftes inkomstenbelasting voor de twee grootaandeelhouders, dit alles betreffende de boekjaren 2006 tot en met 2008. Als honorarium voor 2006 is voor deze werkzaamheden een bedrag van € 35.200,= (excl. BTW) opgegeven, onder vermelding dat eventuele extra werkzaamheden pas na bespreking en akkoordbevinding zullen worden uitgevoerd en gedeclareerd, dat afwijkingen in de prijs mede veroorzaakt kunnen worden door aantoonbare extra werkzaamheden, dat dergelijke extra werkzaamheden op basis van uren en gebruikelijke tarieven zullen worden doorberekend en dat werkzaamheden die niet in deze kostenraming zijn begrepen op nacalculatiebasis in rekening zullen worden gebracht. Deze brief is ondertekend door betrokkenes kantoorgenoot F RA (hierna: F). Hij is partner op het kantoor van B.V.2 te [plaats].

2.4 Per brief van 17 juli 2007 heeft betrokkene de Groep gewezen op het bestaan van een betalingsachterstand van € 63.348,47 en haar medegedeeld dat betalingsafspraken structureel niet worden nagekomen. In deze brief wordt tevens vermeld dat de werkzaamheden zullen worden opgeschort totdat alle vervallen facturen zijn betaald. Vervolgens is op 18 september 2007 een betalingsregeling tussen partijen getroffen.

2.5 Omstreeks september 2007 was de Groep doende om van een aantal vennootschappen de aandelen althans de activiteiten te verkopen aan derden. De Groep heeft eind september 2007 Groep1 opdracht gegeven om diverse werkzaamheden te verrichten in het kader van die voorgenomen verkoop.

2.6 In december 2007 is tussen Groep1 en de Groep veelvuldig gecommuniceerd over de bestaande achterstanden in de betaling van de facturen van Groep1. Op 6 december 2007 is daarover een bespreking gehouden met de bestuurders van de Groep, aan welk gesprek betrokkene heeft deelgenomen. Per e-mail van 12 december 2007 is vanuit de Groep aan Groep1 bevestigd dat op dat moment een betalingsachterstand bestond van € 33.208,42.

2.7 In februari 2008 heeft de Groep de aandelen van drie vennootschappen verkocht.

2.8 Per brief van 25 augustus 2008 heeft betrokkene namens B.V.2 aan klaagster een gewijzigde opdrachtbevestiging voorgelegd, betreffende het samenstellen van de jaarrekening 2007 voor een bedrag van € 36.000,= exclusief BTW, stellend dat er voor 2007 geen noodzaak meer is voor het uitvoeren van een wettelijke controle en dat kan worden volstaan met een samenstelling van de jaarrekening.

2.9 Per brief van 29 augustus 2008 heeft betrokkene aan klaagster, in vervolg op een daartoe op 27 augustus 2008 gehouden bespreking, een aantal documenten gezonden, onder meer betreffende een overzicht van het verloop van de achterstand en nadere facturen. In deze brief wordt medegedeeld dat de jaarrekening 2006 van klaagster nog dient te worden afgewerkt en de fiscale werkzaamheden nog verricht dienen te worden. Recapitulerend wordt opgegeven dat er een betalingsachterstand bestaat ter grootte van € 238.349,64 en dat na betaling daarvan de jaarrekening 2006 zal worden afgewikkeld.

2.10 Klaagster heeft in september 2008 betalingen aan Groep1 gedaan. Klaagster heeft zich daarna tot haar gemachtigde gewend die - samengevat - een groot deel van de facturen van Groep1 heeft betwist en daartoe meerdere gronden aangevoerd. In november 2008 zijn nadere bedragen aan Groep1 betaald.

2.11 Groep1 heeft op 4 november 2008 conservatoir (derden)beslag doen leggen onder althans ten laste van klaagster en een andere vennootschap van de Groep. B.V.2 en de maatschap adviseurs1 hebben daarop procedures aangespannen tegen klaagster en een andere aan haar gelieerde vennootschap, strekkend tot voldoening van - uiteindelijk - een bedrag van € 106.594,23, te vermeerderen met rente en kosten.

2.12 Klaagster heeft per brief van 6 januari 2009 jegens betrokkene een klacht ingediend bij de Raad van Tucht voor Registeraccountants en Accounts-Administratieconsulenten te Amsterdam. Op 10 november 2009 is die klacht mondeling behandeld. Tijdens die behandeling heeft de Raad van Tucht beslist dat de verdere behandeling van de klacht ter voorkoming van tegenstrijdige beslissingen, dient te worden aangehouden in afwachting van de onherroepelijke beslissing van voornoemde civiele procedures.

2.13 De Groep heeft zich tevens per brief van 6 januari 2009 beklaagd bij de Raad van Geschillen van het NIVRA over de hoogte van de aan haar gezonden declaraties. Deze procedure is afgebroken nog voor de mondelinge behandeling op 10 november 2009 van de door klaagster bij de Raad van Tucht ingediende klacht.

2.14 Bij tussenvonnis van 18 november 2009 heeft de rechtbank te [plaats] overwogen dat van de vordering jegens klaagster een gedeelte van € 60.507,56 voor toewijzing vatbaar is en voor het overige bewijslevering aangewezen is. Ook omtrent de vordering jegens de aan klaagster gelieerde gedaagde is geoordeeld dat nader bewijs diende te worden bijgebracht. De gegeven bewijsopdracht hield in - geparafraseerd - dat bewezen diende te worden dat de in de specifiek genoemde facturen berekende werkzaamheden zijn verricht en dat voor de in de specifiek genoemde facturen berekende werkzaamheden opdracht is gegeven.

2.15 Bij eindvonnis van 27 juli 2011 heeft de rechtbank te [plaats] na bewijslevering beslist dat in het merendeel van de onderdelen van de opdracht het bewijs niet is geleverd, dat klaagster per saldo een bedrag van € 66.481,27 dient te voldoen, vermeerderd met rente en (proces)kosten en dat de aan klaagster gelieerde vennootschap een bedrag van € 291,55 dient te voldoen, vermeerderd met rente. Tegen dit vonnis is geen hoger beroep ingesteld.

3. De klacht

3.1 Ten grondslag aan de door klaagster ingediende klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop namens klaagster gegeven toelichting, de volgende verwijten:

a. betrokkene heeft excessief gedeclareerd;

b. betrokkene heeft het voor hem geldende beginsel van professioneel gedrag geschonden door niet in te gaan op diverse verzoeken om uitleg en uitnodigingen om een oplossing te vinden voor het declaratiegeschil;

c. betrokkene heeft zich onzorgvuldig gedragen door het opstellen van de jaarstukken 2006 te staken en gestaakt te houden totdat de beweerdelijke vordering zou zijn voldaan.

4. De gronden van de beslissing

4.1 Op grond van artikel 33 Wet RA is de registeraccountant bij het beroepsmatig handelen onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet RA bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2 Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, moet, voor zover dit plaats had vóór 1 januari 2007, worden getoetst aan de tot die datum geldende GBR-1994, en, voor zover het plaats had na 1 januari 2007, aan de sinds deze datum vigerende Verordening Gedragscode RA’s (hierna: VGC) en daarvan in het bijzonder het (voor alle registeraccountants geldende) deel A en het (voor openbaar registeraccountants geldende) deel B1.

4.3 Daarnaast stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klaagster is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4 Met betrekking tot klachtonderdeel a. geldt het volgende.

4.4.1 Ter zake van declaraties kan naar het oordeel van de Accountantskamer in het kader van een tuchtrechtelijke procedure alleen met succes worden geklaagd [1] , indien betrokkene bij het opstellen en indienen van de declaraties zodanig in strijd met de van hem te verlangen zorgvuldigheid, integriteit of professionaliteit heeft gehandeld dat daardoor aan de orde is een schending van het bij de Wet RA bepaalde (zoals een handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep, een en ander als bedoeld in artikel 33 Wet RA) of van het krachtens die wet bepaalde (zoals de VGC). Daarbij moet, voor zover voor onderhavige klacht van belang, dan onder meer gedacht worden aan situaties waarin de betrokken accountant bij zijn cliënt bewust en te kwader trouw onjuiste of misleidende declaraties indient.

4.4.2 Het behoort niet tot de taak van de Accountantskamer om op bindende wijze te oordelen over burgerrechtelijke geschillen inzake declaraties van accountants. Deze taak en de bevoegdheid daartoe is voorbehouden aan de Raad voor Geschillen van het NIVRA en de burgerlijke rechter. Uit de enkele omstandigheid dat, zoals in dit geval, niet al hetgeen gedeclareerd is in de civiele procedure is toegewezen, volgt nog niet, zoals klaagster kennelijk veronderstelt, dat sprake is van een schending in voormelde zin.

4.4.3 Klaagster heeft naar voren gebracht dat betrokkene de alles bepalende eindverantwoordelijke persoon was en dat haar accountant F in zoverre slechts deed wat betrokkene hem voorschreef, zodat dit verwijt niet F maar betrokkene aangaat. Betrokkene heeft gemotiveerd bestreden dat hij in persoon voor het merendeel van het opstellen van de declaraties de direct verantwoordelijke accountant is geweest. De door betrokkene voor zijn eigen werkzaamheden verzonden declaraties zijn hetzij onbetwist hetzij toewijsbaar gebleken, zodat er geen reden is hem tuchtrechtelijk verantwoordelijk te houden voor de in dit klachtonderdeel aan de orde gestelde beroepshandelingen. Het debat over het antwoord op de vraag of betrokkene dienaangaande tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid draagt, kan echter op grond van wat hierna wordt overwogen in het midden worden gelaten.

4.4.4 Uit de door partijen overgelegde stukken en wat ter zitting is aangevoerd, is gebleken dat de betalingsachterstand van de Groep volgens Groep1 per augustus 2008 € 238.349,64 bedroeg, waarna klaagster, althans de aan haar gelieerde vennootschappen betalingen hebben gedaan en Groep1 crediteringen hebben gedaan, zodanig dat per november 2009 volgens Groep1 nog een te betalen bedrag van € 106.594,23 resteerde. Van dat bedrag is in voormelde civiele procedure een gedeelte van € 66.772,82 wel en een gedeelte van € 39.821,41 niet toewijsbaar gebleken. Voor haar verwijt jegens betrokkene heeft klaagster na hervatting van de onderhavige procedure haar onderbouwing toegespitst en beperkt op dat niet toegewezen bedrag, zodat de Accountantskamer haar beoordeling daartoe eveneens beperkt.

4.4.4.1 Anders dan klaagster betoogt, blijkt uit de overgelegde vonnissen van de rechtbank te [plaats] niet dat de in vijf facturen voorkomende vergoeding voor secretariaatskosten (ad € 2.805,12 in totaal) is afgewezen omdat deze dubbel in rekening zijn gebracht. Uit het vonnis van 18 november 2009 blijkt slechts dat onvoldoende is toegelicht op welke grond B.V.2 gerechtigd zou zijn tot vergoeding van een opslag van 6% aan vergoeding voor dergelijke kosten, zulks tegen de achtergrond van de in de opdrachtbevestiging van 19 juli 2006 opgenomen voorwaarde dat voor secretariaatskosten een uurtarief van € 60,00 geldt. Klaagster heeft ook geen facturen kunnen noemen waaruit blijkt dat er secretariaatskosten dubbel in rekening zijn gebracht.

4.4.4.2 Uit het vonnis van 18 november 2009 blijkt voorts dat een bedrag van € 5.734,36 (factuurnr. 85075409) niet toewijsbaar is geacht omdat de kosten van de besteding van tijd aan de discussie tussen partijen over de omvang van de declaraties naar het oordeel van de rechtbank ‘in redelijkheid’ voor rekening van Groep1 dient te blijven. Wat daar verder ook van zij, daaruit volgt niet dat sprake is van een schending als bedoeld in overweging 4.4.1.

4.4.4.3 Omtrent de facturen 85070724 ad € 2.634,37 (pro resto), 85085184 ad € 11.900,00 (pro resto) en het van de aan klaagster gelieerde vennootschap gevorderde bedrag ad € 2.849,25 (behoudens een bedrag van € 291,55) heeft de rechtbank na bewijslevering geoordeeld dat Groep1 er niet in is geslaagd te bewijzen dat voor deze berekende bedragen een opdracht is verstrekt. Uit het voorgaand tussenvonnis van 18 november 2009 blijkt omtrent deze posten dat onbetwist was respectievelijk als vaststaand werd aangenomen dat de onderliggende, berekende werkzaamheden wel zijn verricht. Daardoor kan omtrent dit subtotaalbedrag van € 17.092,07 evenmin tot de conclusie worden gekomen dat sprake is van een schending als hiervoor bedoeld.

4.4.4.4 Wat betreft de factuur met nummer 85080279 ad € 3.784,20 heeft de rechtbank te [plaats] tot uitgangspunt genomen dat onvoldoende was onderbouwd dat de met deze factuur berekende fiscale werkzaamheden door adviseurs waren verricht. Anders dan klaagster meent, is daardoor niet komen vast te staan dat die werkzaamheden niet zijn verricht. Andere feiten of omstandigheden die deze door klaagster bepleite conclusie kunnen dragen, zijn niet door haar aangevoerd en evenmin anderszins gebleken.

4.4.4.5 Na bewijslevering heeft de rechtbank te [plaats] in onvoldoende mate aannemelijk geacht dat de bij de facturen 85070863, 85080019 en 85080050 van telkens € 643,79 en 85075503, 85085019 en 85085037 van telkens € 2.952,39 (in totaal € 10.788,54) berekende werkzaamheden feitelijk zijn verricht. Ook hieromtrent geldt dat daardoor niet is gegeven dat die werkzaamheden niet zijn verricht, zoals klaagster meent. Zij heeft geen andere feiten en omstandigheden aangevoerd, die evenmin anderszins zijn gebleken, waaruit die slotsom wel kan volgen.

4.4.5 De conclusie uit al het voorgaande is dat onderdeel a. van de klacht ongegrond is.

4.5 Wat betreft onderdeel b. van de klacht geldt het volgende.

4.5.1 Klaagster verwijt betrokkene dat ieder verzoek en iedere uitnodiging van haar gemachtigde om over de in rekening gebrachte kosten te overleggen, is afgewezen en in plaats daarvan in november 2008 tot beslaglegging is overgegaan. Daartoe heeft klaagster gesteld dat haar gemachtigde vanaf 1 oktober 2008 betrokkene vijfmaal heeft aangeschreven. Betrokkene heeft daarentegen betwist dat uitleg en overleg is geweigerd, in welk kader hij heeft gewezen op de veelvuldige besprekingen over de declaraties, het laatst op 27 augustus 2008.

4.5.2 Uit de stukken blijkt naar het oordeel van de Accountantskamer toereikend dat vanaf medio 2007 meermalen tussen partijen is gesproken over de opbouw en de omvang van de betalingsachterstand, terwijl zich bij de stukken tevens specificaties van de facturen bevinden. Uit het door klaagster overgelegde verslag van de bespreking van 27 augustus 2008 blijkt voorts dat partijen inhoudelijk op diverse bijzonderheden van de opgestelde facturen zijn ingegaan. Bovendien blijkt uit de brief van 29 augustus 2008 dat betrokkene nog diverse nadere onderbouwende stukken voor de omvang van de betalingsachterstand heeft toegezonden. Het moge zo zijn dat op de brieven van klaagsters gemachtigde slechts ontvangstbevestigingen en mededelingen dat op die brieven zal worden teruggekomen zijn gevolgd, doch daaruit valt tegen de achtergrond van het voorgaande niet af te leiden dat betrokkene niet bereid zou zijn geweest tot enig gesprek of enige uitleg aangaande de verzonden declaraties. Aangaande dit klachtonderdeel heeft klaagster dan ook geenszins aannemelijk gemaakt dat betrokkene een tuchtrechtelijk verwijt treft. 

4.6 Wat betreft klachtonderdeel c. geldt het volgende.

4.6.1 De Accountantskamer heeft een en andermaal geoordeeld dat, behoudens bijzondere omstandigheden, het door een accountant in zijn zakelijke betrekkingen al dan niet in rechte innemen van een civielrechtelijk standpunt, in het kader van de door hem in acht te nemen fundamentele beginselen van integriteit en professionaliteit (artikel A-100.4 sub a. juncto A-110.1, c.q. A-150.1 VGC) niet tot een gegrond tuchtrechtelijk verwijt kan leiden. [2]

4.6.2 Hier is van belang dat de stelling van betrokkene dat klaagster nog bedragen voor verrichte werkzaamheden is verschuldigd, gelet op het voorgaande, niet als onjuist kan worden aangemerkt.

4.6.3 Voorts geldt dat klaagster niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij door die handelwijze van betrokkene - het opschorten van de werkzaamheden in afwachting van de ontvangst van betalingen - in enigerlei opzicht relevant nadeel heeft ondervonden.

De door haar aangehaalde ambtshalve aanslag vennootschapsbelasting 2006 voor de groepsvennootschap1 dateert immers van 13 juni 2009 terwijl vaststaat dat de definitieve jaarrekening voor die vennootschap al per 22 april 2008 is toegezonden en klaagster per november 2008 de opdracht aan Groep1 heeft ingetrokken, op welk moment zij al beschikte over een andere accountant.

Dat de onderhandelingen eind 2008 omtrent de verkoop van de aandelen in groepsvennootschap1 is bemoeilijkt door het uitblijven van de jaarstukken, is tegen de achtergrond van de verstrekking van de jaarrekening 2006 per 22 april 2008 niet nader onderbouwd.

Het niet (tijdig) kunnen deponeren van haar jaarstukken legt op zichzelf onvoldoende gewicht in de schaal om tot een bijzondere omstandigheid in voormelde zin te concluderen.

4.6.4 Het bestaan van een bijzondere omstandigheid als bedoeld in 4.6.1 is in dit geval dan ook niet aannemelijk geworden. Dit verwijt treft dan ook naar het oordeel van de Accountantskamer geen doel. Daaruit volgt dat ook klachtonderdeel c. ongegrond is.

4.7 De klacht dient - in al haar onderdelen - ongegrond te worden verklaard.

4.8 Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5. Beslissing

De Accountantskamer verklaart de klacht in haar onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. W.F. Boele, voorzitter, mr. M.B. Werkhoven en mr. A.D.R.M. Boumans, (rechterlijke leden) en P.A.S. van der Putten RA en A.M.H. Homminga AA (accountantsleden) in aanwezigheid van mr. G.A. Genee, secretaris en in het openbaar uitgesproken op 31 augustus 2012.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                             voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra, juncto artikelen 31 en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004, kunnen klaagster betrokkenedan wel de voorzitter van het NIVRA tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, postbus 20021, 2500 EA te Den Haag. Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.


[1] Zie onder meer de uitspraken van de Accountantskamer van 4 oktober 2010 (Wtra 10/707) en 16 december 2011 (Wtra 11/20).

[2] Zie onder meer de uitspraken van de Accountantskamer van 2 juli 2010 (Wtra 10/563), 5 november 2010 (Wtra 10/543) en 17 juni 2011 (Wtra 10/982).