ECLI:NL:TACAKN:2011:YH0178 Accountantskamer Zwolle 11/904 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2011:YH0178
Datum uitspraak: 10-06-2011
Datum publicatie: 10-06-2011
Zaaknummer(s): 11/904 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Voorlopige voorziening toegewezen
Inhoudsindicatie:   Beslissing op door het NIVRA in een bodemzaak met nummer 10/2210 verzochte voorlopige voorziening jegens een registeraccountant die ondanks herhaalde tuchtrechtelijke maatregelen nalaat fundamentele gedrags- en beroepsregels na te komen. Bescherming van derden die in het maatschappelijk verkeer aan een hoedanigheid van een registeraccountant de verwachting van deskundigheid, zorgvuldigheid en professioneel gedrag mogen ontlenen. Maatregel van tijdelijke doorhaling bij wege van voorlopige voorziening totdat in de bodemzaak met nummer 10/2210 onherroepelijk is beslist.   Hoger beroep ingesteld. Uitspraak zie LJN BW9934 (www.rechtspraak.nl) 

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 41, eerste lid Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) van 10 juni 2011 in de zaak met nummer 11/904 Wtra AK van

de voorzitter van het KONINKLIJK NEDERLANDS INSTITUUT VAN REGISTERACCOUNTANTS (NIVRA) ,

kantoorhoudende te Amsterdam,

V E R Z O E K E R ,

gemachtigde mr. N.J. Makkes ,

t e g e n

Y ,

registeraccountant,

wonende te [plaats],

B E T R O K K E N E .

1. Het verloop van de procedure

1.1 De Accountantskamer heeft kennis genomen van het op 29 april 2011 ingekomen verzoekschrift van 28 april 2011 met bijlagen, ingediend naar aanleiding van de op 22 december 2010 jegens betrokkene aanhangig gemaakte tuchtzaak, geregistreerd onder nummer 10/2210 Wtra AK. Het verzoek strekt tot het treffen van een voorlopige voorziening om betrokkenes inschrijving tijdelijk in het register door te halen.

1.2 Bij brief van 29 april 2011 is dit verzoekschrift verzonden naar betrokkene.  Betrokkene is daarbij opgeroepen om op de zitting van 23 mei 2011 te worden gehoord.

1.3 De Accountantskamer heeft tevens kennis genomen van:

-           het e-mailbericht van betrokkene d.d. 8 mei 2011 met als bijlage een door betrokkene aan verzoeker gericht e-mailbericht van dezelfde datum,

-          het e-mailbericht van betrokkene d.d. 18 mei 2011 met als bijlagen wederom het door betrokkene aan verzoeker gericht e-mailbericht d.d. 8 mei 2011 en een door betrokkene aan verzoeker gericht e-mailbericht d.d. 10 mei 2011, en

-          het faxbericht van verzoeker d.d. 20 mei 2011 met als bijlage een door verzoeker aan betrokkene gerichte brief d.d. 10 mei 2011.

1.4 Het verzoek is behandeld ter openbare zitting van 23 mei 2011. Voor verzoeker is verschenen mw. mr. N.J. Makkes, vergezeld van mw. mr. A.M. Manshande-Nonhof. Betrokkene is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

1.5 Verzoeker heeft op deze zitting zijn standpunt toegelicht en geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2. De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1 Betrokkene is op 13 april 1983 ingeschreven in het accountantsregister bij het NIVRA.

2.2 Bij beslissing van de Raad van Tucht van het Nederlands Instituut van Registeraccountants (NIVRA) (hierna: Raad van Tucht) van 31 januari 1991 is een jegens betrokkene gerichte klacht over geuite insinuaties en taalgebruik gegrond verklaard. Er is geen maatregel opgelegd.

2.3 Bij beslissingen van de Raad van Tucht van 12 februari 1994 zijn twee afzonderlijke klachten jegens betrokkene gegrond verklaard. Deze klachten zien (onder meer) op het doen van grievende uitlatingen. In beide gevallen is aan betrokkene een berisping opgelegd. Deze beslissingen zijn op 12 oktober 1994 in hoger beroep bevestigd.

2.4 Bij beslissing van de Raad van Tucht van 15 januari 1996 is een jegens betrokkene gerichte klacht over het doen van grievende uitlatingen gegrond geacht. Aan betrokkene is daarbij opgelegd de maatregel van schorsing als registeraccountant voor de duur van 2 weken.

2.5 Bij beslissing van de Raad van Tucht van 29 april 1996 is een jegens betrokkene gerichte klacht over het doen van grievende en niet passende uitlatingen gegrond verklaard. Aan betrokkene is daarbij de maatregel van berisping opgelegd.

2.6 Bij beslissing van de Raad van Tucht van 19 december 1997 is een jegens betrokkene gerichte klacht over het doen van beledigende en ongepaste uitlatingen gegrond verklaard. Aan betrokkene is daarbij de maatregel opgelegd van schorsing als registeraccountant voor de duur van zes maanden. Deze beslissing is op 8 juni 1999 in hoger beroep bevestigd.

2.7 Aan betrokkene is bij beslissing van 22 november 2010 in de zaak met nummer 10/1237 (LJN: YH0114) door de Accountantskamer de tuchtrechtelijke maatregel van doorhaling in het register opgelegd in verband met - samengevat - het stelselmatig beledigend en intimiderend uitlaten door betrokkene. Tegen deze beslissing is betrokkene in hoger beroep gekomen, welk hoger beroep nog niet behandeld is.

2.8 Aan betrokkene is bij beslissing van 28 maart 2011 in de zaak met nummer 10/1501 Wtra AK (LJN: YH0155) door de Accountantskamer de maatregel van doorhaling in het register opgelegd in verband met opnieuw een gelijksoortig feitencomplex, te weten - samengevat - het stelselmatig doen van ongefundeerde insinuerende uitlatingen, het schenden van zijn geheimhoudingsplicht en het gebruiken van vertrouwelijke informatie voor persoonlijk gewin. Tegen deze beslissing is betrokkene in hoger beroep gekomen, welk hoger beroep nog evenmin behandeld is.

2.9 Op 17 december 2010 is ingekomen bij de Accountantskamer de onder nummer 10/2153 geregistreerde klacht jegens betrokkene - samengevat - dat deze het fundamentele beginsel van professioneel gedrag heeft geschonden door klaagster en haar vertegenwoordigsters te confronteren met een bombardement van e-mailberichten met beschuldigingen die kant noch wal raken. Deze klacht is door betrokkene tegengesproken en mondeling behandeld op de zitting van 11 maart 2011. De zaak staat thans voor beslissing.

2.10 Op 22 december 2010 is ingekomen bij de Accountantskamer de onder nummer 10/2210 geregistreerde klacht jegens betrokkene - samengevat - dat deze misbruik heeft gemaakt van klagers omstandigheden en zodoende hen financieel de duimschroeven heeft aangedraaid en dat hij uitlatingen heeft gedaan die ver bezijden de waarheid liggen en die getuigen van een gebrek aan professionaliteit, integriteit, objectiviteit en zorgvuldigheid. Deze klacht dient nog mondeling ter zitting te worden behandeld.

3. Het verzoek

3.1 Verzoeker heeft verzocht om betrokkene bij wijze van voorlopige voorziening tijdelijk door te halen in het accountantsregister. Daartoe heeft verzoeker aangevoerd dat de hiervoor vermelde jegens betrokkene genomen tuchtrechtelijke beslissingen een vergelijkbaar gedragspatroon laten zien over een aantal jaren, waarbij geen aanwijzingen voorhanden zijn dat in het gedrag van betrokkene een wijziging zal optreden. Nu betrokkene tegen de eerder opgelegde maatregelen van doorhaling in het register hoger beroep heeft ingesteld, de behandeling van die beroepen op zich laat wachten en wederom een klacht voorligt die (grotendeels) is gebaseerd op een gelijksoortig feitencomplex, brengt het openbaar belang met zich dat het voor derden duidelijk wordt dat betrokkene niet meer gerechtigd is zich te presenteren als registeraccountant met een daaraan in het maatschappelijk verkeer te ontlenen en te verwachten professioneel, integer, deskundig en zorgvuldig gedrag.

4. De gronden van de beslissing

4.1 Op grond van artikel 33 Wet RA is de registeraccountant bij het beroepsmatig handelen onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet RA bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2.1 Op grond van artikel 41, eerste lid, aanhef en sub c., Wtra is, ingeval jegens de betrokken accountant een ernstig vermoeden is gerezen van handelen of nalaten als bedoeld in artikel 33, eerste lid, Wet RA en daardoor zwaarwegende openbare belangen in het geding zijn, de voorzitter van het NIVRA bevoegd een verzoek te doen aan de Accountantskamer om gebruik te maken van haar bevoegdheid de inschrijving van die accountant in het register bij wijze van voorlopige voorziening tijdelijk door te halen.

4.2.2 Op grond van artikel 41, vierde lid, Wtra dient betrokkene te worden gehoord op het verzoek tot tijdelijke doorhaling van zijn inschrijving. Betrokkene heeft gereageerd via voormelde e-mailberichten van 8 en 18 mei 2011. Hij stelt zich - samengevat - op het standpunt dat er sprake is van een ‘vendetta’ jegens hem, dat niet de klagende partijen doch hij is beschadigd in zijn niet aflatende strijd voor rechtvaardigheid en tegen malversaties en fraude, dat zijn uitlatingen vallen binnen de aan hem toekomende vrijheid van meningsuiting en dat het verzoeker en de Accountantskamer zou sieren hem te complimenteren met zijn voortreffelijk werk in plaats van zich buiten de realiteit te plaatsen.

4.3 In dit geval is naar het oordeel van de Accountantskamer sprake van een ernstig vermoeden in de zin van artikel 41, eerste lid, aanhef en sub c., Wtra. De klacht, zoals geregistreerd onder zaaksnummer 10/2210 Wtra AK, is gebaseerd op het misbruik maken van klagers omstandigheden en het hen zodoende financieel de duimschroeven aandraaien en het doen van uitlatingen die ver bezijden de waarheid liggen en die getuigen van een gebrek aan professionaliteit, integriteit, objectiviteit en zorgvuldigheid.

Deze klacht is door betrokkene bij verweerschrift van 20 januari 2011 tegengesproken. Uit de door partijen gewisselde stukken, de daarbij gevoegde bijlagen daaronder begrepen, dient echter naar het voorlopig oordeel van de Accountantskamer de conclusie te worden getrokken dat sprake is van een ernstig vermoeden als hiervoor bedoeld. Immers, van de bijlagen maken deel uit meerdere brieven en e-mailberichten waarin door dan wel namens betrokkene jegens klager beledigend en intimiderend taalgebruik wordt gebezigd. Door dan wel namens betrokkene zijn bijvoorbeeld de volgende zinsneden en bewoordingen gebruikt: ‘onbeschofte vlerk’, ‘lijkt uw taalbeheersing op die van een zwakbegaafde’ en ‘kom tot inkeer bij gebrek waarvan ik de onderste steen boven zal krijgen en jullie meteen zonder nadere aankondiging in rechte zal betrekken’. Voorts is door betrokkene de suggestie gewerkt dat hij klager heeft weerhouden van zelfmoord. Daarnaast heeft hij van klager een schadevergoeding geclaimd, oplopend tot een bedrag van € 100.000,-.

4.4 Bij zeven eerdere beslissingen als hiervoor weergegeven in de 2.2 tot en met 2.8 zijn aan betrokkene tuchtrechtelijke maatregelen opgelegd, waarvan de vier in de 2.4, 2.6 tot en met 2.8 bedoelde beslissingen ook al hebben ingehouden de maatregel van doorhaling in het register. De in 2.7 en 2.8 bedoelde recente maatregelen hebben tot op heden nog geen effect gesorteerd doordat betrokkene tegen die beslissingen in hoger beroep is gekomen.

4.5 Gelet op de in bedoelde tuchtzaken gelegen parallel met de thans aanhangige klacht met nummer 10/2210 ziet betrokkene kennelijk de ernst van zijn handelwijze niet in en meent hij daarmee voort te kunnen gaan. Dit duidt er op dat betrokkene het belang er niet van inziet zijn beroep uit te oefenen in overeenstemming met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels en wijst er voorts op dat tuchtrechtelijk toezicht hem evenmin kan weerhouden van het zich gedragen in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep. De Accountantskamer neemt voorts in aanmerking dat de bedoelde maatregelen van doorhaling door het daarvan nog niet onherroepelijk zijn, onvoldoende hun invloed hebben, zowel jegens betrokkene als jegens derden die zich willen bedienen van de diensten van een registeraccountant met het aan die hoedanigheid gerechtvaardigd in het maatschappelijk verkeer te verwachten deskundigheid, zorgvuldigheid en professioneel gedrag. Vastgesteld moet worden dat betrokkene dat vertrouwen, getuige de vier aan hem opgelegde schorsingen dan wel doorhalingen, op zeer ernstige wijze heeft beschaamd.

4.6 De Accountantskamer is dan ook van oordeel dat thans zodanig zwaarwegende openbare belangen in het geding zijn, die vorderen dat de inschrijving van betrokkene in het register bedoeld in artikel 1, onder j. Wtra, tijdelijk wordt doorgehaald, zulks in afwachting van het ontstaan van één van de situaties als beschreven in artikel 42 Wtra. Tot die bij wijze van voorlopige voorziening op te leggen maatregel zal dan ook, gelet op artikel 33 Wet RA en artikel 41 Wtra, worden overgegaan.

4.7 De AFM, de voorzitter van het NIVRA dan wel de voorzitter van de NOvAA dienen ingevolge artikel 41 lid 3 juncto 48 Wtra, zulks in samenhang met artikel 9, tweede lid juncto 47 Wtra, op de last van de voorzitter van de Accountantskamer ervoor zorg te dragen dat de bij wijze van voorlopige voorziening opgelegde maatregel tot tijdelijke doorhaling in het register wordt opgenomen, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven.

4.8 Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5. Beslissing

De Accountantskamer:

-     haalt bij wijze van voorlopige voorziening de inschrijving van betrokkene in het   register als bedoeld in artikel 1, onder j. Wtra, met onmiddellijke ingang tijdelijk       door;

-     verstaat dat de AFM, de voorzitter van het NIVRA dan wel de voorzitter van de           NOvAA na de uitvaardiging van een       last tot tenuitvoerlegging van de voorzitter van       de Accountantskamer zorgen voor opname van deze bij wijze van voorlopige         voorziening getroffen maatregel in het register, voor zover betrokkene daarin is of    was ingeschreven.

Aldus beslist door mr. W.F. Boele, voorzitter, mr. E.F. Smeele, rechterlijk lid, en S.L.J. Graafsma RA, accountantslid, en in het openbaar uitgesproken op 10 juni 2011 in aanwezigheid van W. Welmers, secretaris.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 41, lid 8, juncto artikel 43 Wtra, juncto artikelen 31 en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004, kan betrokkene dan wel de voorzitter van het NIVRA tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, postbus 20021, 2500 EA te Den Haag. Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.