ECLI:NL:RBAMS:2013:YB0924 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDW259.2012

ECLI: ECLI:NL:RBAMS:2013:YB0924
Datum uitspraak: 05-02-2013
Datum publicatie: 05-03-2013
Zaaknummer(s): GDW259.2012
Onderwerp: Beroepsorganisatie
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Tussenbeslissing. De beroepsorganisatie verwijt twee van haar leden buitensporig hoge executiekosten aan schuldenaren te berekenen en buitenproportionele ambtshandelingen te verrichten. De beroepsorganisatie vermoed dat door deze leden een bestendig kantoorbeleid wordt gevoerd dat erop is gericht hoge executiekosten te maken. De Kamer is van oordeel dat gelet op de omstandigheden en stellingen en de ter zitting hierop gegeven nadere toelichting dat een nader onderzoek is aangewezen naar de vraag of het door de beroepsorganisatie geuite vermoeden juist is. Het Bureau Financieel Toezicht (BFT) wordt met het onderzoek belast.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Tussenbeslissing van 5 februari 2013 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet in de klacht met zaaknummer 259.2012 van:

Het bestuur van de KONINKLIJKE BEROEPSORGANISATIE VAN GERECHTSDEURWAARDERS,

gevestigd en kantoorhoudende te ‘s-Gravenhage,

klager,

tegen:

1) [     ],

gerechtsdeurwaarder te [     ],

2) [     ],

gerechtsdeurwaarders te [      ],

beklaagden,

gemachtigde: [     ].

Ontstaan en loop van de procedure

Bij brief met bijlagen van 16 maart 2012 heeft het bestuur van de KBvG, hierna klager, een klacht ingediend tegen beklaagden, hierna: de gerechtsdeurwaarders en verzocht het Bureau Financieel Toezicht op te dragen te onderzoeken of sprake is van een bestendig kantoorbeleid dat erop gericht is om onnodige hoge kosten te maken.

Bij brief met bijlagen van 7 mei 2012 hebben de gerechtsdeurwaarders op de klacht gereageerd.

Bij brieven van 7 en 13 december 2012 hebben de gerechtsdeurwaarders aanvullende stukken ingediend.

De klacht is behandeld ter zitting van 18 december 2012 alwaar de gemachtigde van klager en de gerechtsdeurwaarders en hun gemachtigde zijn verschenen.

Van de behandeling ter zitting is proces-verbaal opgemaakt.

De uitspraak is bepaald op 5 februari 2013.

1. De feiten

Klager heeft signalen ontvangen over buitensporig hoge executiekosten die de gerechtsdeurwaarders bij schuldenaren in rekening brengen. Klager heeft afschriften ontvangen van een aantal dossiers die de gerechtsdeurwaarders op grond van het bepaalde in artikel 478 lid 1 Rv ter verdeling hebben aangemeld bij een collega-gerechtsdeurwaarder als zijnde eerste beslaglegger. Naar aanleiding van de bevindingen uit die dossiers heeft klager een summier intern onderzoek uitgevoerd bij gerechtsdeurwaardersorganisaties die eveneens verdeeldossiers van de gerechtsdeurwaarders aangeboden hebben gekregen. De ontvangen signalen en het naar aanleiding daarvan ingestelde nadere onderzoek zijn aanleiding geweest voor klager een klacht in te dienen.

2. De klacht

Klager verwijt de gerechtsdeurwaarders buitensporig hoge executiekosten aan schuldenaren te berekenen en buitenproportionele ambtshandelingen te verrichten.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarders

De gerechtsdeurwaarders hebben de klacht gemotiveerd weersproken. Een en ander zal voor zover van belang bij de beoordeling aan de orde komen.

4. Beoordeling van de klacht

4.1 Klager stelt zich op het standpunt dat door de gerechtsdeurwaarders een bestendig kantoorbeleid wordt gevoerd dat erop is gericht hoge executiekosten te maken.

Uit het door klager ingesteld onderzoek is gebleken dat de kosten niet alleen in relatie tot de hoofdsom erg hoog zijn, maar door het aantal verrichte ambtshandelingen ook in absolute zin hoog zijn. Klager verwijst naar de door haar overgelegde voorbeelden waaruit een verontrustend beeld naar voren komt. Er is een gegrond vermoeden dat er stelselmatig onnodige kosten worden gemaakt. Klager persisteert bij haar verzoek aan de Kamer om het Bureau Financieel Toezicht een onderzoek te laten instellen en om een analyse te maken in hoeverre daarin onnodige kosten zijn gemaakt.

4.2 De gerechtsdeurwaarders hebben ter zitting onder meer het volgende aangevoerd. In 2010 ging een belangrijke opdrachtgever failliet. In overleg met de curator hebben de gerechtsdeurwaarders de orderportefeuille van die opdrachtgever (een incassobureau) overgenomen inclusief personeel. Na verloop van tijd bleek er bij dat personeel een andere cultuur te bestaan omtrent het nemen van executiemaatregelen en het (daardoor) maken van kosten. Op grond daarvan werd in de periode van 2010 tot halverwege 2011 telkens onder twee banken tegelijk beslag gelegd. Toen de gerechtsdeurwaarders dat hebben bemerkt hebben zij ingegrepen en richtlijnen opgesteld. In zaken van 2010 waarin uitschieters zijn geconstateerd hebben de gerechtsdeurwaarder de zaak kritisch tegen het licht gehouden en zijn de kosten gematigd en gecrediteerd.

4.3 Gelet op de hiervoor omschreven omstandigheden en stellingen en de ter zitting hierop gegeven nadere toelichting acht de Kamer een nader onderzoek aangewezen naar de vraag of het door klager geuite vermoeden dat er sprake is of is geweest van een door de gerechtsdeurwaarders gevoerd bestendig kantoorbeleid dat erop is gericht hoge executiekosten te maken juist is.

4.4 Het Bureau Financieel Toezicht (BFT) zal worden verzocht over de periode 2010 tot en met 2012, per dossier te onderzoeken hoeveel en welke beslagen er zijn gelegd. Het BFT zal tevens worden verzocht een analyse te maken in antwoord op de vraag of er onnodige of buitensporige kosten zijn gemaakt. Dit zou onder meer kunnen blijken uit het gelijktijdig of binnen een korte periode leggen van meerdere beslagen en het gelijktijdig uitbrengen van meerdere exploten op één adres waarvoor telkens het volledige Btag.-tarief in rekening is gebracht. Het onderzoek zal moeten plaatsvinden op het kantoor van de gerechtsdeurwaarders die daaraan hun medewerking dienen te verlenen en alle relevante administratie, waaronder ook de registers en repertoria, ter beschikking dienen te stellen. Desgewenst kan het onderzoek elders plaatsvinden. Overigens wordt het aan het BFT overgelaten op welke wijze het onderzoek wordt verricht.

4.5 Nadat het BFT door middel van een rapport van het onderzoek verslag zal hebben gedaan, worden zowel klager als de gerechtsdeurwaarders in de gelegenheid gesteld daarop een reactie te geven waarna de behandeling zal worden voortgezet op een nog nader te bepalen datum.

5. Op grond van het voorgaande luidt de beslissing daarom als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-          geeft opdracht aan het BFT om op het kantoor van de gerechtsdeurwaarders over de periode van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2012 per dossier te onderzoeken welke en hoeveel beslagen zijn gelegd;

-          geeft opdracht aan het BFT over voornoemde periode te onderzoeken in hoeveel dossiers er kosten zijn gematigd en gecrediteerd;

-          geeft opdracht aan het BFT over voornoemde periode met inachtneming van het onder 4.4 overwogen een analyse te maken of er onnodige of buitensporige kosten zijn gemaakt;

-          draagt het BFT op om daarvan schriftelijk verslag te doen door middel van een rapport en de Kamer mede te delen binnen welke periode het onderzoek kan worden verricht;

-          gelast de secretaris om de stukken van de zaak aan het BFT ter hand te stellen;

-          bepaalt dat na ontvangst van het rapport klager en de gerechtsdeurwaarders binnen 30 dagen na toezending een schriftelijke reactie kunnen geven waarna de behandeling zal worden voortgezet op een nog nader te bepalen datum.

-          houdt iedere verdere beslissing aan;

-          bepaalt dat hoger beroep van deze beslissing slechts tegelijk met de eindbeslissing kan worden ingesteld.

Aldus gegeven door mr. A.W.J. Ros, plaatsvervangend-voorzitter, mr. A. Sissing en mr. J.J.L. Boudewijn, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 februari 2013 in tegenwoordigheid van de secretaris.