ECLI:NL:RBAMS:2012:YB0854 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDWverzet146.2012

ECLI: ECLI:NL:RBAMS:2012:YB0854
Datum uitspraak: 26-06-2012
Datum publicatie: 07-09-2012
Zaaknummer(s): GDWverzet146.2012
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen: Een berisping
Inhoudsindicatie:   Beslissing op verzet. Hoogte van de beslagvrije voet. Rekening houden met beslagvrije voet bij vakantiegeld? Periode van terugbetaling bij onjuiste beslagvrije voet. De beslagvrije voet was vastgesteld door een collega-gerechtsdeurwaarder. De gerechtsdeurwaarder mocht erop vertrouwen dat die berekening juist was. Klager heeft nimmer tegen die vaststelling geprotesteerd. Indien de door een debiteur te ontvangen uitkering maandelijks lager is dan de voor betrokkene geldende beslagvrije voet - en daarvan is in deze zaak sprake -, dient in de maand waarin het vakantiegeld wordt uitbetaald rekening te worden gehouden met de in dit geval voor klager geldende beslagvrije voet. Klager heeft immers te allen tijde recht op de voor hem geldende beslagvrije voet. Dit betekent dat in de onderhavige zaak in de maand mei, wanneer het vakantiegeld beschikbaar komt, een correctie dient te worden toegepast, in die zin dat het (positieve) verschil tussen de toepasselijke beslagvrije voet minus de ontvangen (bijstands)uitkering in mindering moet worden gebracht op het uit te keren vakantiegeld. Terugbetaling door de gerechtsdeurwaarder is slechts mogelijk voor wat betreft gelden die hij nog onder zich heeft. Verzet deels gegrond en het deel van de klacht waarop de beslissing van de voorzitter niet in stand kan blijven wordt gegrond verklaard. Maatregel van berisping opgelegd. Hoger beroep ingesteld.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 26 juni 2012 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 10 januari 2012 met zaaknummer 672.2011 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer 146.2012 ingediend door:

[     ],

wonende te [     ],

klager,

tegen:

[     ],

gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde,

gemachtigde [     ].

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij brief van 27 september 2011 heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna de gerechtsdeurwaarder.

Bij brief van 2 november 2011 heeft de gerechtsdeurwaarder een verweerschrift ingediend.

Bij beslissing van 17 januari 2012 heeft de voorzitter de klacht als zijnde kennelijk ongegrond afgewezen.

Bij brief van 18 januari 2012 is klager een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden.

Bij email van 31 januari 2012 aangevuld bij brief van 7 februari 2012 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 15 mei 2012 waar klager en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen.

Van de behandeling ter zitting is proces-verbaal opgemaakt.

De uitspraak is bepaald op 26 juni 2012.

2. De inleidende klacht

Klager beklaagt zich erover dat:

a: de gerechtsdeurwaarder onzorgvuldig gehandeld heeft, omdat hij niet zelfstandig een berekening van de beslagvrije voet heeft gemaakt;

b: de gerechtsdeurwaarder in strijd met artikel 475b Rv heeft gehandeld, omdat hij beslag gelegd heeft op dat gedeelte van de inkomsten dat niet boven de beslagvrije voet uitkomt;

c: de gerechtsdeurwaarder in strijd met artikel 475d Rv heeft gehandeld door niet met terugwerkende kracht de beslagvrije voet te corrigeren;

d: de gerechtsdeurwaarder in strijd met artikel 475d lid 5 onder a Rv heeft gehandeld, omdat hij de beslagvrije voet verlaagd heeft met het gedeelte van de normpremie welke klager niet vergoed kreeg.

3. De beslissing van de voorzitter

3.1 De voorzitter heeft op de inleidende klacht overwogen dat in de periode tot het jaar 2008 een collega van de gerechtsdeurwaarder, als eerste beslaglegger, was belast met de berekening van de beslagvrije voet. De gerechtsdeurwaarder, mocht erop vertrouwen dat die berekening op de juiste wijze tot stand is gekomen. In het jaar 2008 heeft de eerste beslagleggende gerechtsdeurwaarder haar beslag opgeheven. Hierdoor heeft de gerechtsdeurwaarder de positie van eerste beslaglegger verkregen. De gerechtsdeurwaarder mocht bij gebreke van nieuwe informatie afgaan op de op dat moment bij hem bekende gegevens. Op 22 november 2010 heeft klager bij de gerechtsdeurwaarder het verzoek ingediend om de beslagvrije voet aan te passen hetgeen per brief van 24 januari 2011 gehonoreerd is. Het kan niet van de gerechtsdeurwaarder gevergd worden om de beslagvrije voet met terugwerkende kracht tot 2008 te corrigeren daar hij door klager niet van gewijzigde omstandigheden in kennis was gesteld. Indien klager het thans niet eens is met de hoogte van de vastgestelde beslagvrije voet, dient hij zich te wenden tot de gewone rechter. Behoudens bijzondere omstandigheden, waarvan hier niet is gebleken, is het niet aan de tuchtrechter hierover te oordelen.

3.2 De voorzitter heeft verder overwogen dat de berekening van de beslagvrije voet wettelijk is geregeld in artikel 475d Rv. In die regeling is - samengevat - bepaald dat de beslagvrije voet 90% van de bijstandsnorm bedraagt. De beslagvrije voet is niet in de wet opgenomen om alleen verhaal op bijstandsuitkeringen mogelijk te maken doch om een algemene regeling van het beslag op periodieke inkomsten te realiseren. Vanaf 1 januari 1996 is artikel 475d Rv gewijzigd. Voor de berekening van de beslagvrije voet is uitsluitend de bijstandsnorm van de artikelen 29 en 20 van de Algemene Bijstands Wet bepalend. De aanspraak op vakantietoeslag is bij die wijziging buiten de 90%-berekening gelaten. Dit komt omdat bij een bijstandsuitkering de vakantietoeslag is inbegrepen in de berekening van de bijstand. Bij andere uitkeringen, zoals die van klager, is de vakantietoeslag niet inbegrepen in de maandelijkse uitkering zelf, maar wordt eenmaal per jaar uitgekeerd. Dit bedrag valt dus niet onder de beslagvrije voet en kan in het geheel worden ingehouden en in mindering worden gebracht op de schuld van klager.

3.3 De voorzitter heeft als laatste overwogen dat de Kamer niet bevoegd is een schadevergoeding toe te kennen. Blijkens de memorie van toelichting op de Gerechtsdeurwaarderswet (TK, vergaderjaar 1993-1994, 22 775, nr. 5 pagina 25) staat daarvoor de rechtsgang bij de burgerlijke rechter open. Het verzoek van klager met betrekking tot het vergoeden van schade zal de Kamer passeren, reeds daarom omdat voor dergelijke verzoeken in een tuchtprocedure geen plaats is.

3.4 Op grond van het voorgaande is de voorzitter tot de conclusie gekomen dat van tuchtrechtelijk laakbaar handelen niet is gebleken.

4. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

5. De gronden van het verzet

5.1 In verzet heeft klager aangevoerd dat de voorzitter er onterecht van uitgaat dat de vakantietoeslag niet meegenomen dient te worden in de berekening voor beslagvrije voet om vervolgens het vakantiegeld in zijn geheel in te houden en in mindering te brengen op de schuld van klager. Voor de berekening van beslagvrije voet is in dit geval de bijstandnorm genoemd in de Wet Werk en Bijstand bepalend. In deze norm zit het vakantiegeld inbegrepen waarop vervolgens de 90%-berekening op wordt los gelaten. Ook artikel 475d lid 1, aanhef b Rv stelt dat de beslagvrije voet inclusief vakantie aanspraak berekend dient te worden. Indien het inkomen lager is dan de beslagvrije voet kan enkel beslag worden gelegd op dat gedeelte van het vakantiegeld dat ligt boven de norm van de beslagvrije voet. Het inkomen van klager inclusief het vakantiegeld valt onder de beslagvrije voet en daarom is het beslag van de gerechtsdeurwaarder op het in mei 2011 uitgekeerde vakantiegeld onterecht.

5.2 Klager heeft voorts aangevoerd dat de voorzitter drie klachten over één kam heeft geschoren. De correctie vanwege beslag op zorgtoeslag met terugwerkende kracht per 1 augustus 2010, de correctie vanwege verhoogde zorgpremie kosten met terugwerkende kracht per 1 januari 2010 en de correctie beslagvrije voet met terugwerkende kracht per 1 mei 2008. De voorzitter gaat er onterecht vanuit dat klager heeft verzocht de correcties per 1 mei 2008 door te voeren. De correctie van beslag op zorgtoeslag en correctie CVZ hebben betrekking op 2010 en het verzoek om de correctie door te voeren heeft klager ook in 2010 verzocht. De wetgever heeft zich uitdrukkelijk uitgesproken over de vraag van de terugwerkende kracht van wijzigingen. Daarom is in de wet vastgelegd dat wijzigingen van omstandigheden ten voordele van de schuldenaar meteen de beslagvrije voet beïnvloeden. Is in onwetendheid te veel aan de beslaglegger betaald dan moet hij dat onverwijld teruggeven of verrekenen (TK 1986-1978, 17897, nr. 5, blz 13). Op 22 november 2010 heeft klager de stukken met betrekking tot het beslag op zorgtoeslag per

1 augustus 2010 en verhoogde premiekosten per 1 januari 2010 ingeleverd en verzocht hiermee rekening te houden. De gerechtsdeurwaarder weigert dit te doen en dat is gezien de gedachtegang van de wetgever tuchtrechtelijk laakbaar.

5.4 De voorzitter gaat er onterecht vanuit dat bij de overname van de positie van de eerste beslaglegger door de gerechtsdeurwaarder sprake was van een gebrek aan informatie. De gerechtsdeurwaarder was ervan op de hoogte dat klager bijstand kreeg en wist hoe hoog die bijstand was. De gerechtsdeurwaarder was dus in staat een eigen beslagvrije voet te berekenen. De gerechtsdeurwaarder heeft in dit dossier al vanaf 2002 beslag op de uitkering van klager lopen, dus van onwetendheid of gebrek aan informatie om een berekening beslagvrije voet te maken is geen sprake.

5.5 Als de gerechtsdeurwaarder erop mag vertrouwen dat de berekening beslagvrije voet door zijn collega op de juiste wijze tot stand was gekomen, mag klager erop vertrouwen dat de gerechtsdeurwaarder zijn werk zorgvuldig doet en dus een eigen beslagvrije voet vaststelt. Ook mag klager erop vertrouwen dat, nadat is aangetoond dat de overgenomen beslagvrije voet onjuist is, de gerechtsdeurwaarder een eigen beslagvrije voet vaststelt en de fout corrigeert. Dat laat de gerechtsdeurwaarder na en is dat is verwijtbaar, aldus klager in verzet.

6. De beoordeling van de gronden van het verzet

6.1 Naar het oordeel van de Kamer mocht de gerechtsdeurwaarder erop vertrouwen dat de voormalige eerste beslaglegger, een collega-gerechtsdeurwaarder, de juiste beslagvrije voet had vastgesteld. Temeer daar vast is komen te staan dat klager nimmer tegen die vaststelling heeft geprotesteerd. Dat de gerechtsdeurwaarder de door zijn collega vastgestelde beslagvrije voet als vaststaand heeft aangenomen is begrijpelijk. De beslissing van de voorzitter op dit onderdeel van de klacht acht de Kamer juist.

6.2 De wetgever heeft aan periodieke betalingen (waaronder uitkeringen als de onderhavige) een beslagvrije voet verbonden, omdat de schuldenaar voor zijn onderhoud van deze betalingen afhankelijk kan zijn. Hiermee heeft de wetgever een minimumbestaansniveau voor iedere schuldenaar willen bewerkstelligen. Op grond hiervan geldt in beginsel een verplichting tot terugbetaling voor een gerechtsdeurwaarder als achteraf blijkt dat een onjuiste beslagvrije voet is toegepast. De Kamer kan de gerechtsdeurwaarder echter volgen daar waar hij stelt dat, gezien het aantal cumulatieve beslagen van andere gerechtsdeurwaarders waarin al afdrachten hebben plaatsgevonden, van hem niet gevergd kan worden dat terug wordt betaald tot een eerdere datum dan hij heeft gedaan. Terugbetaling door de gerechtsdeurwaarder is immers slechts mogelijk voor wat betreft gelden die hij nog onder zich heeft. De Kamer acht het standpunt van de gerechtsdeurwaarder daarom niet tuchtrechtelijk laakbaar. Voor het overige is het aan de executierechter om te bepalen of met betrekking tot de periode vóór november 2010 moet worden terugbetaald. Dat geldt ook voor wat door klager is aangevoerd met betrekking tot de normpremie. Ook op deze punten acht de Kamer de beslissing van de voorzitter juist.

6.3 Het voorgaande geldt niet met betrekking tot het oordeel van de voorzitter met betrekking tot het beslag op het vakantiegeld van klager. De artikelen 475d Rv jo. 21 Wet Werk en Bijstand vormen het uitgangspunt voor de berekening van de beslagvrije voet. De in laatstgenoemd artikel vermelde norm gaat uit van een beslagvrije voet van 90% van de toepasselijke bijstandsnorm inclusief vakantiegeld. In de onderhavige zaak wordt het vakantiegeld niet elke maand uitgekeerd, maar gereserveerd, waarna in de maand mei het totale vakantiegeld wordt uitgekeerd. In beginsel mag daarom worden aangenomen, dat dan het volledige vakantiegeld voor beslag/uitkering vatbaar zal zijn.

6.4 Indien echter de te ontvangen uitkering maandelijks lager is dan de voor betrokkene geldende beslagvrije voet - en daarvan is hier sprake -, dient in de maand waarin het vakantiegeld wordt uitbetaald rekening te worden gehouden met de in dit geval voor klager geldende beslagvrije voet. Klager heeft immers te allen tijde recht op de voor hem geldende beslagvrije voet. Dit betekent dat in de onderhavige zaak in de maand mei, wanneer het vakantiegeld beschikbaar komt, een correctie dient te worden toegepast, in die zin dat het (positieve) verschil tussen de toepasselijke beslagvrije voet minus de ontvangen (bijstands)uitkering in mindering moet worden gebracht op het uit te keren vakantiegeld. Dit bedrag komt aan klager toe, het resterende bedrag valt onder het beslag.

6.5 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de gerechtsdeurwaarder niet het gehele vakantiegeld had mogen ontvangen aangezien de door klager ontvangen uitkering maandelijks lager was dan de voor hem geldende beslagvrije voet. Niet het volledige vakantiegeld is voor beslag vatbaar, maar slechts dat deel dat overblijft nadat de te ontvangen uitkering is aangevuld tot de voor klager geldende beslagvrije voet, ook of juist in de maand mei, althans in de maand waarin het vakantiegeld wordt uitgekeerd.

7. Op grond van het voorgaande dient het verzet deels gegrond te worden verklaard. De beslissing van de voorzitter met betrekking tot het beslag op het vakantiegeld kan niet in stand blijven en dient te worden vernietigd. Voor het overige dient het verzet ongegrond te worden verklaard.

8. Beslist wordt daarom als volgt. De Kamer acht termen aanwezig om tot het opleggen van na te melden maatregel over te gaan.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-       verklaart het verzet gegrond op het onderdeel van het beslag op het vakantiegeld;

-       vernietigt de beslissing van de voorzitter in zoverre;

-       verklaart de klacht op dat onderdeel gegrond;

-       legt de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping op;

-       verklaart het verzet voor het overige ongegrond.

Aldus gegeven door mr. E.R.S.M. Marres, voorzitter, mr. M.S.F. Voskens en M.W. de Ruijter, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 juni 2012 in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen de beslissing kan klager/klaagster binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing hoger beroep instellen bij het Gerechtshof te Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.