ECLI:NL:RBAMS:2010:YB0377 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam 381.2009

ECLI: ECLI:NL:RBAMS:2010:YB0377
Datum uitspraak: 23-02-2010
Datum publicatie: 03-09-2010
Zaaknummer(s): 381.2009
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen: Een berisping
Inhoudsindicatie: De gerechtsdeurwaarder heeft beslag gelegd op de voorlopige teruggaaf van klaagster. De beslagvrije voet is op nihil gesteld. Omdat er al beslag lag op de bijstandsuitkering van klaagster, hetgeen de gerechtsdeurwaarder bekend was, is het inkomen van klaagster beneden de bijstandsnorm gekomen. Naar het oordeel van de Kamer dient de gerechtsdeurwaarder zich bij het leggen van beslag te houden aan de door de wetgever vastgelegde bepalingen. Indien er sprake is van het verschaffen van gebrekkige informatie door klaagster, had hij de beslagvrije voet hoogstens mogen halveren, doch niet op nihil mogen zetten. De Kamer acht de klacht gegrond en legt de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping op.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 23 februari 2010 zoals bedoeld in artikel 43, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer 381.2009 ingesteld door:

[     ],

wonende te [     ],

klaagster,

gemachtigde: [     ],

tegen:

[      ],

gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde.

Verloop van de procedure

Bij brief met bijlagen, ingekomen op 17 juni 2009, heeft klaagster een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder.

Op 13 augustus 2009 is het aangehechte verweerschrift met bijlagen van de gerechtsdeurwaarder ontvangen.

Bij brief van 27 november 2009 heeft klaagster een brief van haar gemachtigde aan de gerechtsdeurwaarder ingezonden waarin deze zich er onder meer over beklaagt dat de beslagvrije voet ondanks een toezegging daartoe op 13 augustus 2009, nog niet is aangepast.

Vervolgens is de zaak behandeld ter openbare terechtzitting van 12 januari 2010. Van die behandeling is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

1. De feiten

a)                  De gerechtsdeurwaarder heeft op 6 maart 2009 ten laste van klaagster beslag gelegd onder de Belastingdienst op de aan klaagster toegekende voorlopige teruggave 2009.

b)                 De gerechtsdeurwaarder was ervan op de hoogte dat er naast dit beslag al beslag was gelegd op de door de Gemeentelijke Sociale Dienst aan klaagster toegekende bijstandsuitkering.

c)                  Op 11 maart 2009 is een tweede beslag gelegd op de voorlopige teruggave door een andere gerechtsdeurwaarder.

2. De klacht

Klaagster verwijt de gerechtsdeurwaarder – samengevat – dat deze:

1)                 Haar onnodig verder op kosten jaagt door het leggen van een tweede beslag op de voorlopige teruggave.

2)                 Ten onrechte een beslagvrije voet van nihil hanteert.

3)                 Onzorgvuldig heeft gehandeld omdat hij wist dat er al beslag lag op de uitkering van klaagster.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Hij stelt dat beslag is gelegd op de voorlopige teruggave, omdat er al beslag lag op de bijstandsuitkering van klaagster. Volgens hem is de beslagvrije voet terecht op nihil gesteld omdat klaagster hem niet op de hoogte heeft gesteld van haar inkomsten en uitgaven, hoewel zij daartoe verplicht is. Pas bij de door klaagster ingediende klacht is de gerechtsdeurwaarder daarvan deels op de hoogte gesteld. Gezien de hoogte van de inhouding op klaagsters uitkering door de andere beslaglegger zal het beslag onder de Belastingdienst worden opgeheven en zal het teveel ingehoudene aan klaagster worden gerestitueerd.

4. Beoordeling van de klacht

4.1. Ingevolge het bepaalde in artikel 34, eerste lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn slechts gerechtsdeurwaarders (waarnemend gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarder inbegrepen) aan tuchtrechtspraak onderworpen  ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in voormelde zin oplevert.

4.2 Op zich is het door de gerechtsdeurwaarder ingenomen standpunt met betrekking tot het verschaffen van informatie, alvorens hij tot aanpassing van de beslagvrije voet kan overgaan, niet in strijd met de tuchtrechtelijke norm. Op een voorlopige teruggave als de onderhavige kan immers beslag worden gelegd omdat het gaat om een periodieke betaling als bedoeld in artikel 475 c van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

4.3 De gerechtsdeurwaarder dient zich daarbij te houden aan de door de wetgever vastgelegde bepalingen. Indien er sprake was van het verschaffen van gebrekkige informatie door klaagster, had hij de beslagvrije voet hoogstens mogen halveren, doch niet op nihil mogen zetten.

4.4 Weliswaar is de gerechtsdeurwaarder afhankelijk van de informatie van klaagster omtrent haar inkomsten en uitgaven, doch nu hij wist dat ten laste van klaagster onder de Gemeentelijke Sociale Dienst al beslag was gelegd, had hij daarover bij de andere beslagleggende gerechtsdeurwaarder informatie kunnen en moeten vragen. Door dit na te laten en de beslagvrije voet zonder meer op nihil te stellen heeft de gerechtsdeurwaarder dan ook tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld.

4.5 Hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot de conclusie dat de klacht gegrond dient te worden verklaard. 

4.6 Mede gelet op de omstandigheid dat het hier gaat om een bijstanduitkering en het voor de hand lag dat door het hanteren van een beslagvrije voet van nihil het inkomen van klaagster beneden het in Nederland geldende bestaansminimum uit zou komen, ziet de Kamer aanleiding tot het opleggen van na te melden maatregel.

5. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-                     verklaart de klacht gegrond;

-                     legt aan de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping op.

Aldus gegeven door mr. C.M. Berkhout, voorzitter, mr. G.H.I.J. Hage, plaatsvervangend voorzitter en M.J.-M.L. Baudoin, lid, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 februari 2010 in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.