ECLI:NL:RBAMS:2007:YB0162 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam 2007.47

ECLI: ECLI:NL:RBAMS:2007:YB0162
Datum uitspraak: 10-07-2007
Datum publicatie: 20-04-2009
Zaaknummer(s): 2007.47
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen: Een berisping
Inhoudsindicatie: Ministerieplicht. Geen uitvoering gegeven aan uitdrukkelijk gegeven opdracht tot verdere tenuitvoerlegging teneinde tot inning van verbeurde dwangsommen te komen. Klacht gegrond, berisping opgelegd.  

Kamer voor Gerechtsdeurwaarders te Amsterdam

Beschikking van 10 juli 2007 als bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet in de zaak met nummer 47.2007 van:

[     ],

wonende te [     ],

klager,

tegen:

[     ],

gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde.

Verloop van de procedure

Bij brief van 22 januari 2007 heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna de gerechtsdeurwaarder.

Bij brief met bijlagen van 22 februari 2007 heeft de gerechtsdeurwaarder een verweerschrift ingediend.

De klacht is behandeld ter zitting van 19 juni 2007 alwaar klager en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen.

Van de behandeling ter zitting is proces-verbaal opgemaakt.

De uitspraak is bepaald op 10 juli 2007.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden.

a)      De gerechtsdeurwaarder is belast met de executie van een in 2004 door het gerechtshof te [     ] gewezen beschikking. Daarbij is tussen klager en zijn ex-echtgenote een omgangsregeling vastgesteld, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,00 per overtreding. De ex-echtgenote van klager komt de regeling niet na.

b)      Op 29 november 2006 is ten laste van de ex-echtgenote beslag roerende zaken gelegd voor een schuld wegens verbeurde dwangsommen van in totaal € 3.233,35, vermeerderd met kosten. De openbare verkoop is aangezegd tegen 4 januari 2007.

c)      De gerechtsdeurwaarder heeft geweigerd om tot de openbare verkoop van de in beslag genomen zaken over te gaan, hoewel (de advocaat van) klager de gerechtsdeurwaarder daartoe wel opdracht heeft gegeven.

2. De klacht

2.1 Klager stelt dat hij zijn kinderen vanaf augustus 2005 niet meer heeft gezien. De gerechtsdeurwaarder heeft de dwangsommen van augustus 2005 tot 17 februari 2006 geïnd, maar heeft zijn ex-vrouw daarbij te veel tijd gegeven om te betalen. Daarna is tussen klagers advocaat en de gerechtsdeurwaarder afgesproken om de drie maanden tot betekening van de beschikking aan zijn ex-vrouw over te gaan. Volgens klager heeft zijn ex-vrouw zich het gehele jaar 2006 niet gehouden aan de omgangsregeling, heeft zijn advocaat alle meldingen van klager over overtredingen aan de gerechtsdeurwaarder doorgestuurd, maar werd er van de gerechtsdeurwaarder niets vernomen. Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder dat deze sinds 17 februari 2006 niets heeft ondernomen tegen zijn ex-vrouw om de dwangsommen te innen en niet om de drie maanden heeft betekend. Nadat klager met zijn advocaat had besloten om een andere gerechtsdeurwaarder in te schakelen, ging de gerechtsdeurwaarder wel tot betekening over.

2.2 Vervolgens heeft de gerechtsdeurwaarder beslag gelegd op de inboedel van zijn ex-vrouw. De openbare verkoop stond gepland op 4 januari 2007. Eind 2006 heeft zijn ex-vrouw een betalingsvoorstel gedaan van € 94,00 per maand, terwijl de kosten al waren opgelopen tot ongeveer € 4.500,00 inclusief de kosten. Klager heeft dit voorstel afgewezen. Daarna werd € 125,00 per maand aangeboden. Klager is hiermee niet akkoord gegaan, omdat hij na aftrek van alle kosten bijna niks zou overhouden van de verbeurde dwangsommen, terwijl hij zijn kinderen niet te zien krijgt en zijn ex-vrouw zich aan de omgangsregeling kan onttrekken.

Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder dat deze heeft geweigerd om de openbare verkoop te laten doorgaan. Als gevolg hiervan kan klager de dwangsommen niet incasseren, terwijl hij blijft zitten met alle gemaakte kosten en heeft hij nog steeds geen omgang met zijn kinderen. De inschakeling van een andere gerechtsdeurwaarder is niet mogelijk, omdat de gerechtdeurwaarder alle stukken vasthoudt.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft aangevoerd dat hij op 13 februari 2006 en op1 mei 2006 opdracht heeft gekregen tot incassering van dwangsommen. Vervolgens is op 1 mei 2006 bevel gedaan voor zes dwangsommen. Op 2 juni 2006 heeft hij opdracht gekregen tot incassering van zeven dwangsommen, waarvoor op 8 juni 2006 bevel is gedaan; tevens is tevergeefs getracht beslag op roerende zaken te leggen. Op 25 augustus 2006 is bevel gedaan voor vier dwangsommen; wederom is tevergeefs getracht beslag roerende zaken te leggen. Op 21 september 2006 ontving de gerechtsdeurwaarder de opdracht tot incassering van zes dwangsommen waarvoor op 19 oktober 2006 bevel is gedaan; wederom is tevergeefs getracht beslag roerende zaken te leggen. Op 29 november 2006 is het beslag gelegd. De gerechtsdeurwaarder bestrijdt dan ook dat hij na 17 februari 2006 niets meer zou hebben ondernomen. Ondanks het feit dat aan de opdrachtgever is medegedeeld dat de inboedel niet veel ging opleveren, is klager niet akkoord gegaan met een tweetal betalingsvoorstellen van zijn ex-echtgenote. Klager wilde uit principe overgaan tot verkoop. De gerechtsdeurwaarder heeft besloten daar geen medewerking aan te verlenen. Daarbij speelt een rol, dat de ex-vrouw zelf geen inkomsten heeft, zij samenwonend is en de inboedel eigendom van haar nieuwe partner is. Volgens de gerechtsdeurwaarder had de advocaat van klager andere maatregelen moeten treffen dan het doen opleggen van een dwangsom van € 100,00 per gebeurtenis, aldus de gerechtsdeurwaarder.     

4. Beoordeling van de klacht

4.1 Naar het oordeel van de Kamer treft het verwijt van klager dat de gerechtsdeurwaarder na 17 februari 2006 niets meer heeft gedaan om de dwangsommen te innen, geen doel. De gerechtsdeurwaarder heeft onbestreden aangevoerd welke werkzaamheden door hem na 17 februari 2006 zijn verricht. Dit onderdeel van de klacht dient derhalve ongegrond te worden verklaard.

4.2 Het tweede onderdeel van de klacht is wel gegrond. Als uitgangspunt geldt dat op de gerechtsdeurwaarder ingevolge het bepaalde in artikel 11 van de Gerechtsdeurwaarderswet een “ministerieplicht” rust. Dat wil zeggen dat een gerechtsdeurwaarder wettelijk verplicht is om uitvoering te geven aan een opdracht tot het uitvoeren van een ambtshandeling zoals het verder executeren van inbeslaggenomen zaken. De marge voor een eigen beoordelingskader is daarbij klein. Weliswaar volgt uit jurisprudentie (KG 1990/265, KG 1991/240 en NJ 1993/190) dat aan een gerechtsdeurwaarder een zekere vrijheid bij de executie toekomt jegens zijn opdrachtgever, echter in het onderhavige geval rechtvaardigt hetgeen door de gerechtsdeurwaarder is aangevoerd niet dat hij geen gevolg heeft gegeven aan de uitdrukkelijk verleende opdracht tot verdere executie van inbeslaggenomen roerende zaken in te gaan.

4.3 Het betreft hier immers de inning van een door de rechter opgelegde dwangsom die ten doel heeft druk op de schuldenaar uit te oefenen opdat deze de uitgesproken hoofdveroordeling, hier een door de rechter opgelegde omgangsregeling, zal nakomen. Door een dwangsom op te leggen verschaft de rechter de schuldenaar een extra prikkel tot nakoming van de hoofdveroordeling. Desnoods kan de gerechtsdeurwaarder het geschil voorleggen aan de voorzieningenrechter, maar het is in dit geval niet aan de gerechtsdeurwaarder te bepalen of hij al dan niet aan een verdere executie mee wenst te werken. Dit klachtonderdeel dient dan ook gegrond te worden verklaard.

5. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt. De Kamer acht termen aanwezig tot het opleggen van na te melden maatregel over te gaan.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart de klacht gegrond;

-        legt de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping op;

-        verklaart de klacht voor het overige ongegrond.

Aldus gegeven door mrs. S.G. Ellerbroek, voorzitter, N.C.H. Blankevoort en A.C.J.J.M. Seuren, (plaatsvervangend) leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 juli 2007 in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.